ABRS 6-3-2013 LJN BZ3391 Van een vreemdeling is een verblijfsvergunning ingetrokken. Die beslissing wordt na bezwaar herroepen. De vreemdeling heeft als gevolg daarvan gedurende twee jaren geen toegang gehad tot Nederland. Hij vraagt om vergoeding van de schade die hij daardoor geleden heeft. De minister wijst de vordering af en beroept zich op verjaring. De vraag is of dit beginsel van verjaring ook in het bestuursrecht geldt. De Afdeling overweegt als volgt.
“5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 3 juli 2002 in zaak nr. 200100019/1 JB 2002/242), kan bij de beoordeling van de verjaring van een vordering tot vergoeding van schade, gebaseerd op een onrechtmatige daad van een bestuursorgaan, aansluiting worden gezocht bij het civiele recht. Uit een oogpunt van rechtszekerheid dient er daarbij vanuit te worden gegaan dat de in artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek gestelde verjaringstermijn van vijf jaren een aanvang neemt op het tijdstip, waarop de onrechtmatigheid van het besluit, waarop het verzoek is gegrond, onherroepelijk vast staat.
De onrechtmatigheid van het besluit van 23 februari 2004 is met dat van 2 augustus 2007 komen vast te staan. [appellant] heeft zijn verzoek om vergoeding van schade als gevolg van het eerste besluit binnen vijf jaren na het tweede ingediend. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de vordering ingevolge artikel 3:310, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is verjaard.”