Inleiding
De Jeugdwetzaken die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) tot nu toe behandelde betroffen meestal de toegang tot jeugdhulp. Maar ook in de uitvoering van de jeugdhulp worden besluiten genomen die voor beroep vatbaar zijn. In een zaak, waarover de CRvB zich in april uitliet, gaat het over de vraag of een zorgovereenkomst tussen een 10-jarige jongen en zijn vader terecht door het college is afgekeurd.[1]
De casus
De jongen heeft een forse ontwikkelingsachterstand en complexe problematiek rondom prikkelverwerking en gedrag. Ouders hebben in juni 2020 een aanvraag ingediend voor gespecialiseerde oppas ter ontlasting van het gezin. Het college acht de jeugdhulp ook nodig. Op verzoek verstrekt het college een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel voor 6 uur per week en daarnaast nog hulp uit het sociaal netwerk voor een vast bedrag per maand over de periode 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021. In november 2020 is het besluit gewijzigd: ter ontlasting van ouders is een pgb voor begeleiding ingezet van 20 uur per week, hulp uit het sociaal netwerk voor 2 uur per week en hulp sociaal netwerk voor € 141 per maand.
Op 4 mei 2021 heeft (de wettelijk vertegenwoordiger van) de jongen een zorgovereenkomst met zijn vader gesloten. Die houdt in dat de jongen vanaf 1 april 2019 op 7 dagen per week begeleiding individueel op grond van de Jeugdwet van zijn vader ontvangt tegen € 23,45 per uur. Het college keurt deze zorgovereenkomst af op grond van artikel 8a, derde lid, Regeling Jeugdwet. Het college overweegt dat het pgb is verstrekt ter ontlasting van ouders. Dat doel wordt niet behaald als de vader wordt ingezet en betaald uit dat budget.
Ouders dienen bezwaar in tegen het besluit; het college verklaart het bezwaar ongegrond op 29 juni 2022 (!) en handhaaft het primaire besluit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt het standpunt van het college. Op grond van artikel 8a Regeling Jeugdwet sluit de persoon aan wie een pgb is verstrekt een schriftelijke arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht. Het college dient op grond van het derde lid deze overeenkomst goed te keuren. Volgens de nota van toelichting beoordeelt het college daarbij de overeenkomst op inhoudelijke gronden: welke ondersteuning of jeugdhulp wordt ingekocht en is dit in is dit in lijn met het doel waarvoor het pgb is toegekend? Ouders erkennen dat de hulp als respijtzorg is bedoeld, dus ter ontlasting van ouders. Het college heeft terecht overwogen dat in dat geval de vader de hulp niet kan verlenen. Dat zou strijdig zijn met het doel van de het pgb.
Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep
Ouders gaan tegen deze uitspraak in hoger beroep. Zij stellen dat het college en de rechtbank ook moeten toetsen of überhaupt iemand anders de uren benodigde zorg kon verlenen, zonder dat dit een te grote druk vormde op het kind. Verder heeft het college in het kader van de belangenafweging onvoldoende meegenomen dat vanwege overprikkeling en het wantrouwen naar vreemden de vader hiervoor de aangewezen persoon was. Bovendien mochten de ouders erop vertrouwen dat de vader mocht optreden als zorgverlener voor zijn kind omdat de jeugdconsulent een toezegging heeft gedaan.
De CRvB volgt het oordeel van de rechtbank en ook de verwijzing van de rechtbank naar de nota van toelichting. Daaruit blijkt dat het college verplicht is te toetsen of de jeugdhulp die met de zorgovereenkomst zal worden ingekocht in lijn is met het doel waarvoor het pgb is verleend. Het college en de rechtbank hebben daarom de toetsing in dit geval terecht hiertoe beperkt. Het college noch de rechtbank hoefde dus te beoordelen of er al dan niet een grote druk op het kind zou worden gelegd bij een andere begeleider dan zijn vader. Ook de gestelde overprikkeling hoefde niet beoordeeld te worden. Het doel van het pgb is ouders te ontlasten. Dan is het in strijd met dit doel om de vader in te schakelen: de zorgovereenkomst moet immers binnen de grenzen van (het doel van) het pgb blijven.
Van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is evenmin sprake. Dat een jeugdconsulent werkzaam voor het college, namens het college, aan de ouders een toezegging heeft gedaan dat het pgb mocht worden ingezet voor een zorgovereenkomst met de vader voor 20 tot 25 uur per week, is niet aannemelijk gemaakt. Een dergelijke toezegging blijkt niet uit de diverse rapportages jeugd. Volgens het college heeft de consulent jeugd desgevraagd gesteld dat zij geen toezegging heeft gedaan. Wel heeft de consulent aan de ouders gevraagd wat hen zou helpen. De CRvB deelt het standpunt van het college dat dit niet hetzelfde is als een afspraak over het goedkeuren van een zorgovereenkomst.
Het hoger beroep wordt dus verworpen, de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
Noot
Er is praktisch nooit een geschil over goedkeuring van een zorgovereenkomst. De zorgovereenkomst wordt gesloten tussen de houder van een pgb en degene die de jeugdhulp gaat verlenen. De overeenkomst moet in ieder geval voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in de Regeling Jeugdwet. Dat betekent dat ze volgens de meest recente door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten moeten worden opgesteld. Daarnaast moeten ze bovendien nog voldoen aan enkele in de Regeling opgenomen eisen. Zie artikel 8a Regeling Jeugdwet.
Het college van burgemeester en wethouders en de Sociale Verzekeringsbank moeten vervolgens allebei deze overeenkomst goedkeuren. Het college kan de overeenkomst alleen goedkeuren als zij voldoet aan de in het tweede lid van artikel 8a Regeling Jeugdwet gestelde eisen. De Sociale verzekeringsbank kan haar goedkeuring alleen onthouden wegens strijd met het recht, of in het belang van de uitvoerbaarheid van het persoonsgebonden budget of van het budgetbeheer.
Het rechtsgevolg van goedkeuring van de overeenkomsten door beide bestuursorganen is dat declaraties voor ingezette hulp tot uitbetaling komen (mits binnen het budget uiteraard).
In de Regeling Jeugdwet is alleen opgenomen wanneer het college goedkeuring kan geven. Dat is het geval als aan de in het tweede lid opgenomen eisen wordt voldaan. In het tweede lid staat dat de overeenkomst moet regelen hoe de derde zal voorzien in de behoefte aan jeugdhulp. Vervolgens bevat het lid eisen aan de declaratie, de overeenkomst moet een derdenbeding bevatten en tenslotte moet de overeenkomst soms een beding bevatten dat het vakantiegeld in het bruto loon is verdisconteerd.
Er staat niet in de Regeling dat de overeenkomst moet zijn gericht op de doelen waarvoor het pgb is verleend. Uit de nota van toelichting blijkt echter dat de overeenkomst moet zijn gericht op de doelen waarvoor het pgb is verleend. Het college meent daarom dat de overeenkomst tussen de vader en de wettelijk vertegenwoordigers van het kind niet goedgekeurd kan worden. Het doel van het pgb is respijtzorg verlenen zodat ouders weer op adem kunnen komen. Dat lukt natuurlijk niet als de vader vervolgens wordt ingezet voor begeleiding van het kind. De rechtbank en de Centrale Raad van Beroep volgen dit. Belangrijk in dat verband is dat de CRvB oordeelt dat het besluit over goedkeuring beperkt blijft tot de vraag of de overeenkomst in overeenstemming met de doelen van het pgb is. Daarnaast kan de goedkeuring alleen gegeven worden als voldaan wordt aan de hiervoor genoemde eisen uit het tweede lid. Een terecht oordeel denk ik en logisch, gelet op de wettelijke systematiek.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt eveneens verworpen. Blijkens de uitspraak van de CRvB heeft de jeugdconsulent volgens het college gezegd dat zij geen toezegging heeft gedaan. Wel heeft ze ouders gevraagd wat hen zou helpen. Uit de stukken blijkt evenmin een toezegging. Ik begrijp (uit een reactie van een van de lezers, waarvoor dank) dat de jeugdconsulent tijdens de zitting van de CRvB is gehoord over de vermeende toezegging. Kennelijk vindt de CRvB haar verklaring tegenover die van de ouders voldoende om te kunnen concluderen dat van een toezegging geen sprake is.
Willie Elferink
[1] CRVB 23 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:723.