Rechtbank Overijssel 26-5-2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1816:
Blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is verweerder van mening dat de gevraagde jeugdhulp van 33 uur individuele begeleiding per week, niet nodig is en deels ook niet als jeugdhulp is aan te merken en dat de gevraagde voorziening niet hoeft te worden getroffen omdat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Eiseres voert hier tegen aan dat zij het standpunt van de commissie volgt.
In het besluit op bezwaar heeft verweerder het advies van de commissie niet gevolgd. Op grond van artikel 7:13, zevende lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt in de beslissing, als deze afwijkt van het advies van de commissie, de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de eindbeslissing meegezonden. Het is aan eiseres om vervolgens aannemelijk te maken dat de reden voor afwijking de toets der rechterlijke kritiek niet kan doorstaan. Eiseres heeft echter noch in het beroepschrift noch ter zitting gesteld waarom de reden van verweerder tot afwijking van het advies onrechtmatig zou zijn. Dat de commissie een andere opvatting heeft dan verweerder wil niet zeggen dat de opvatting van verweerder onrechtmatig is. Deze beroepsgrond leidt dus niet tot de conclusie dat het besluit onrechtmatig is.
4.3 Verder stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheid- en motiveringsbeginsel dan wel in strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur of regels van geschreven of ongeschreven recht. Ter zitting heeft eiseres niet duidelijk gemaakt op grond waarvan tot vorenstaande strijdigheid zou moeten worden geconcludeerd zodat ook deze beroepsgrond niet leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
4.4 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het rapport van het CJG, tot de conclusie kunnen komen dat de activiteiten waarvoor jeugdhulp is gevraagd deels niet zijn aan te merken als jeugdhulp dan wel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn. Hetgeen in beroep is aangevoerd doet daaraan niet af. Het bestreden besluit komt dus niet voor vernietiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.