Voorlopige voorziening PGB Jeugdwet binnen sociaal netwerk gehonoreerd

Rechtbank Noord-Nederland, 8 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:927; betreft aanvraag jeugdhulp voor begeleiding in de vorm van PGB binnen een sociaal netwerk (hulp door de moeder) die geweigerd is door het college omdat de eigen mogelijkheden van de ouders toereikend zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat er, ten onrechte nog geen beleid is ontwikkeld over bovengebruikelijke zorg, dat verweerder heeft toegegeven dat ten onrechte geen afbouwperiode is opgenomen en ten onrechte geen ondersteuningsplan is gemaakt.

“Nu bij gebreke van beleid over bovengebruikelijke zorg niet inzichtelijk is wat de grondslag is van verweerders weigering om (de ouders van) verzoekster in aanmerking te brengen voor een voorziening voor individuele begeleiding, kan het bestreden besluit niet gedragen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en zal dit besluit in bezwaar dus niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. Dat verweerder ondanks het ontbreken van beleid heeft beslist op de aanvraag van verzoekster om geen voorziening voor individuele begeleiding aan (de ouders van) verzoekster in de vorm van een pgb toe kennen, acht de voorzieningenrechter niet zorgvuldig. Dit klemt te meer nu niet is betwist dat de moeder van verzoekster bovengemiddelde zorg levert en op dat punt nog geen beleid is vastgesteld.
Daarbij komt dat namens verweerder ter zitting is aangegeven dat bij het nemen van het besluit van 10 december 2015 geen afbouwperiode in acht is genomen voor wat betreft de beëindiging van het eerder aan (de ouders van) verzoekster toegekende pgb, terwijl dat wel had gemoeten. Namens verweerder is in dat verband naar voren gebracht dat een afbouwperiode van drie maanden om te kunnen wennen aan de beëindiging van het pgb redelijk wordt geacht. Namens verweerder is ter zitting toegezegd dat bij het nog te nemen besluit op bezwaar verweerder alsnog een afbouwperiode van drie maanden in acht zal nemen. Namens verweerder is voorts ter zitting aangegeven dat ten onrechte geen ondersteuningsplan is opgesteld en dat het opgemaakte korte gespreksverslag niet als zodanig kan gelden. In een ondersteuningsplan staat welke hulp er nodig is, wat de doelen zijn, welke (individuele) voorziening nodig is en door wie die voorziening moet worden geleverd en wat het sociale netwerk kan betekenen, aldus de gemachtigde van verweerder ter zitting. Nu verweerder enkel heeft volstaan met het opstellen van een verslaggesprek, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, volgt hieruit dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Ook om die reden kan het bestreden besluit in bezwaar niet ongewijzigd in stand blijven.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder met het bestreden besluit en de (formele) gebreken die daaraan kleven er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat verzoekster niet meer is aangewezen op een jeugdhulpvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar en dat aan verzoekster over die periode een voorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb van € 800,00 per maand wordt toegekend.

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.