Voorliggende voorziening Wlz en jeugdhulp

Rb Zeeland-West-Brabant, 20 juli2 017, ECLI:NL:RBZWB:2017:4537: Zorg die een jeugdige krijgt op grond van de Wet langdurige zorg, is voorliggend op jeugdhulp. Als een jeugdige die zorg krijgt, werkt de Jeugdwet dan wel aanvullend? De rechtbank vindt dat dit wel het geval is:

“5. Het college heeft het pgb op grond van de Jeugdwet van eiseres beëindigd, omdat zij inmiddels zorg (een pgb) op grond van de Wlz ontvangt. Het college erkent dat er naast een pgb op grond van de Wlz nog ruimte kan zijn voor een pgb op grond van de Jeugdwet als bepaalde vormen van zorg niet zijn opgenomen in het pgb op grond van de Wlz. In dit geval zijn er volgens het college echter praktisch gezien geen verschillen tussen het Wlz-pgb en het Jeugdwet-pgb, omdat het pgb dat eiseres van hem ontving gelijk is aan het Wlz-pgb dat zij is gaan ontvangen van het Zorgkantoor. Bovendien is er volgens het college geen sprake van meervoudige problematiek.

De rechtbank leidt uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wlz (TK 2013-2014, 33 891, nr 3, p 72) af dat er inderdaad recht kan bestaan op zorg op grond van de Jeugdwet als het gaat om zorg die niet op grond van de Wlz kan worden verkregen. In de MvT is namelijk vermeld: “Indien een cliënt recht heeft op zorg vanuit de Wlz, is de Wlz voor deze zorg voorliggend op de Jeugdwet. In de Jeugdwet is daarom een bepaling opgenomen die vergelijkbaar is met de bepaling in de Wmo 2015, die in de vorige paragraaf is toegelicht. De bepaling in de Jeugdwet houdt in dat de gemeente een voorziening kan weigeren indien iemand met betrekking tot de problematiek recht heeft op Wlz-zorg of er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat iemand recht zou kunnen krijgen op Wlz-zorg, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit voor de Wlz. De gemeente is op grond van de Jeugdwet bij Wlz-cliënten alleen verantwoordelijk voor zorg en ondersteuning waaraan de cliënt behoefte heeft, maar die niet behoort tot het verzekerd pakket in de Wlz. Een voorbeeld is de opvoedkundige hulp. Omdat in de Wlz geen recht bestaat op opvoedkundige hulp, ontstaat geen overlap tussen de Jeugdwet en de Wlz.”

Nu het gaat om de beëindiging van een pgb op grond van de Jeugdwet lag het naar het oordeel van de rechtbank in beginsel op de weg van het college om te beoordelen of de zorg die eiseres op grond van die wet ontving ook op grond van de Wlz geleverd zou gaan worden. De rechtbank is het echter met het college eens dat hij er in dit geval van uit mocht gaan dat dat het geval was, nu de hoogte van het Jeugdwet-pgb dat eiseres ontving gelijk is aan het Wlz-pgb dat eiseres is gaan ontvangen. Door eiseres is niet betwist dat de hoogtes van die pgb’s gelijk zijn aan elkaar. Naar het oordeel van de rechtbank was het daarom aan eiseres om aan te geven welke zorg zij op grond van de Jeugdwet wel ontving en thans niet meer op grond van de Wlz. Eiseres had dat in ieder geval moeten doen naar aanleiding van het primaire besluit, waarin expliciet vermeld staat dat het Jeugdwet-pgb beëindigd wordt vanwege het Wlz-pgb, dan wel in het beroepschrift. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiseres tot in het beroepschrift niet heeft onderbouwd welke zorg zij meer nodig heeft dan al op basis van het pgb op grond van de Wlz is toegekend. Eerst ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de zorg ’s nachts en het thuisonderwijs op grond van de Jeugdwet verstrekt had moeten worden. Eiseres heeft daarbij gesteld dit al eerder bij het college te hebben aangegeven, maar de rechtbank stelt vast dat dit niet wordt onderbouwd door de stukken. Noch afgezien van de vraag of in dit geval thuisonderwijs als opvoedkundige hulp kan worden aangemerkt, die naast de Wlz op grond van de Jeugdwet kan worden verstrekt, is deze stelling in het geheel niet onderbouwd en daarbij eerst ter zitting is geponeerd, zodat de rechtbank deze buiten beschouwing laat.

Bovendien betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat eiseres niet heeft betwist dat meervoudige problematiek, zoals bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, van de Jeugdwet, niet aan de orde is. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor het oordeel dat het college toepassing had moeten geven aan artikel 1.2, tweede lid, van de Jeugdwet en op grond daarvan naast Wlz-zorg ook zorg (in de vorm van een pgb) op grond van de Jeugdwet had moeten blijven verstrekken. De beëindiging van het Jeugdwet-pgb acht de rechtbank dan ook terecht.”

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.