Verleningsbeslissing gegeven door verkeerd college (1:265b BW)

Rechtbank Noord-Nederland, ECLI:RBNNE:2015:6292 bij een verzoek om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing door de Raad dient een besluit als bedoeld in artikel 2.3 Jeugdwet te worden overgelegd. Dat is hier ook gebeurd, alleen door een college van een gemeente waarin de minderjarige niet zijn woonplaats heeft. De rechtbank overweegt: “De Raad heeft een verleningsbeslissing overgelegd d.d. 27 oktober 2015, afkomstig van de gemeente [naam gemeente] . Nog daargelaten dat de beslissing is ondertekend door de gemeente en niet door of namens het college van burgemeester en wethouders, zoals de Jeugdwet bepaalt, leidt de kinderrechter uit voornoemd artikel van de Jeugdwet af dat het college van de gemeente waarin de jeugdige zijn woonplaats heeft, bevoegd is om voorzieningen te treffen op het gebied van Jeugdhulp. Artikel 1.1. van de Jeugdwet bepaalt dat met woonplaats wordt bedoeld de woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het BW. Uit artikel 1:12 BW volgt dat de minderjarige de woonplaats volgt van hem die het gezag over hem uitoefent, in dit geval de moeder, wiens woonplaats te [woonplaats moeder] is. Van het college van deze gemeente ontbreekt een verleningsbeslissing. Nu de kinderrechter van oordeel is dat het in het belang van [minderjarige] is dat de machtiging wordt verleend, zal de kinderrechter hieraan voorbij gaan. Daarbij laat de kinderrechter nog in het midden of een verblijf bij de andere ouder een voorziening is op het gebied van jeugdhulp is als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.”

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.