Tarief begeleiding door ZZP’er gebrekkig onderbouwd

Rb Noord-Holland 31 augustus 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:7381, Tarieven moeten inzichtelijk zijn en goed onderbouwd, valt af te leiden uit een uitspraak van de voorzieningenrechter; een aftrek voor een ZZP’er is evenmin onderbouwd en in strijd met de eigen verordening:

“De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het primaire besluit en de onderliggende stukken geen inzicht geven op welke wijze verweerder de hoogte van de tarieven heeft vastgesteld op basis waarvan het aan verzoeker toegekende pgb is berekend. De gemachtigde van verweerder heeft eerst ter zitting toegelicht dat het laagste uurtarief waarvoor de gemeente begeleiding in de zin van de Jeugdwet krachtens aanbesteding heeft gecontracteerd € 40,- bedraagt. Daarop is een indexering toegepast en vervolgens een aftrek van 20% met toepassing van artikel 20, vijfde lid, van de beleidsregels. De (gecontracteerde) tarieven zouden staan in het zogeheten productboek en kunnen volgens de gemachtigde worden opgevraagd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet kan volstaan met een (mondelinge) verwijzing naar een intern handboek. Verweerder dient in een toekenningsbesluit voor de aanvrager controleerbaar te onderbouwen op welke wijze het gehanteerde tarief is vastgesteld. Het primaire besluit is op dit punt dan ook onvoldoende gemotiveerd.

Voorts heeft verweerder zich kennelijk en zonder nader onderzoek op het standpunt gesteld dat in dit geval gecontracteerde zorgaanbieders bestaan die de vereiste adequate zorg in natura kunnen bieden aan verzoeker. De moeder van verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij door verweerder aangereikte gecontracteerde zorgaanbieders heeft benaderd, maar dat geen enkele aanbieder kan of wil voorzien in de voor verzoeker benodigde begeleiding. Uit het besluit en de onderliggende stukken blijkt niet waar verweerder het standpunt op baseert dat gecontracteerde aanbieders adequate zorg kunnen verlenen aan verzoeker voor de door verweerder gehanteerde tarieven. Ook is niet gebleken dat verweerder de bijzondere omstandigheden van het geval in aanmerking heeft genomen. Dit geval is bijzonder door de lange tijd waarin [naam 2] aan meerdere gezinsleden zorg verleent.

Op grond van wat onder (…) is overwogen, staat dus nog geenszins vast dat de door verweerder in het primaire besluit gehanteerde tarieven overeenkomen met het in artikel 13, derde lid, onder c, van de Verordening bedoelde tarief. In zoverre staat niet vast dat het bestreden besluit in overeenstemming is met de Verordening.

Verweerder heeft met toepassing van artikel 20, vijfde lid, van de beleidsregels een aftrek van 20% toegepast op het laagst beschikbare tarief per uur, omdat [naam 2] werkt als zzp’er. Nog los van de vraag of een dergelijke regel gelet op het bepaalde in artikel 2.9 aanhef en onder c, van de Jeugdwet niet moet worden vastgesteld door de raad, kan in ieder geval worden vastgesteld dat deze niet verenigbaar is met het bepaalde in artikel 13, derde lid, onder c, van de Verordening. Volgens deze laatste bepaling is immers de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura bepalend voor het tarief van het pgb. Een categorale aftrek van 20% in geval van inschakeling van zzp’ers past daar niet bij. Ook in zoverre is het primaire besluit gebrekkig voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van het toegekende pgb.

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.