Overgangsrecht Jeugdwet: wie is bevoegd?

CRvB 6 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1305: besluit op bezwaar genomen door bureau jeugdzorg voor 1 januari 2015. Wie is bevoegd om na 1 januari te beslissen na vernietiging en wie treedt op in rechte? De CRvB oordeelt als volgt:
“4.1. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet van 1 maart 2014 inzake regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet) (Stb. 2014, 105) in werking getreden. In artikel 11.7 van de Jeugdwet is, voor zover hier van belang, bepaald:
“1. De Wet op de jeugdzorg wordt ingetrokken, met dien verstande dat:(…).
2. In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Wet op de jeugdzorg zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels van toepassing, die golden voor de intrekking van die wet. Indien het een besluit betreft dat is genomen door een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg, treedt het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft in de plaats van die stichting.”

Ingevolge artikel 1.1 van de Jeugdwet is de woonplaats, indien de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige.

4.2.
Uit 4.1 volgt dat deze zaak moet worden beoordeeld op grond van de Wjz en de daarop berustende bepalingen. Nu het besluit van 19 februari 2013 een besluit betreft dat is genomen door een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wjz en de minderjarige verblijft in Capelle aan den IJssel, volgt verder uit 4.1 dat het college moet worden aangemerkt als rechtsopvolger van bureau jeugdzorg.

4.3.
Anders dan het college meent zullen bij een eventueel nieuw te nemen besluit ter uitvoering van de uitspraak van de Raad niet de bepalingen van de Jeugdwet van toepassing zijn, maar de (oude) bepalingen van de Wjz. Als rechtsopvolger van bureau jeugdzorg zal daarmee het college en niet de Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond bevoegd zijn opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Daarmee zullen de door het college genoemde problemen bij de toepassing van artikel 11.7 van de Jeugdwet zich niet voor doen.”

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.