Inleiding
De Centrale Raad van Beroep (CRVB) heeft in een uitspraak van 21 april 2021[1] in een Alkmaarse zaak uitspraak gedaan over een Jeugdwetzaak. Het ging in deze zaak om een beslissing op een verzoek om jeugdhulp voor twee kinderen. Het verzoek is gedaan op 2 maart 2015. De kinderen waren op dat moment respectievelijk 12 en 15 jaar. Bij de kinderen is sprake van problematiek, te weten PDD-NOS en ADHD/ODD. De moeder heeft gevraagd om hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) dat ze wil aanwenden voor hulp, in te zetten door de stiefvader. Het college heeft het verzoek om een pgb afgewezen. Ouders kunnen wel professionele en adequate begeleiding krijgen door middel van een individuele voorziening. Het indienen van bezwaar heeft ouders niet geholpen: op 17 maart 2016 heeft het college het bestreden besluit gehandhaafd. Ouders hebben beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep bij de rechtbank en de tussenuitspraak van de CRVB
De rechtbank heeft het beroep van de ouders tegen het besluit van het college gegrond verklaard op 17 juni 2019, meer dan drie jaren na het besluit op bezwaar (de uitspraak is niet gepubliceerd). Gelet op het verstrijken van de tijd heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Het college heeft hoger beroep aangetekend en dat heeft geleid tot een tussenuitspraak van de CRVB van 27 mei 2020.[2] In die tussenuitspraak oordeelde de CRVB dat de rechtbank terecht het beroep gegrond heeft verklaard en terecht het besluit vernietigd heeft omdat onvoldoende onderzoek is gedaan door het college. Maar, aldus de CRVB, de rechtbank heeft ten onrechte zelf in de zaak voorzien omdat de geconstateerde gebreken (onvoldoende onderzoek) wellicht zouden kunnen worden hersteld. Bij tussenuitspraak werd het college in de gelegenheid gesteld alsnog goed onderzoek te doen en te bezien wat voor gevolgen dat onderzoek zou hebben.
Het nadere standpunt van het college
Het college heeft via een gedragsdeskundige alsnog onderzocht welke behoefte aan jeugdhulp er is. Dat leidde tot een vaststelling van de behoefte aan jeugdhulp van een uur per week per kind aan individuele begeleiding en een tot twee uur per week aan systeembegeleiding. De individuele begeleiding dient gericht te zijn op het ondersteunen bij en het oefenen met vaardigheden of handelingen, het aanbrengen van structuur gericht op bevordering en vergroting van de zelfredzaamheid en gericht op groei naar en vergroting van zelfstandigheid en maatschappelijke participatie en het vergroten van vaardigheden ten aanzien van persoonlijke verzorging en de verzorging van de leefomgeving. Systeembegeleiding en opvoedondersteuning dienen ter ondersteuning bij en het oefenen met het aanbrengen van structuur, het voeren van regie en het uitoefenen van toezicht om de ouders in staat te stellen de opvoedtaak adequaat uit te voeren. De hulp moet volgens het college geboden worden door een professional: doordat de moeder en stiefvader onderdeel zijn van het gehele gezinssysteem kunnen zij niet met professionele afstand naar de onderlinge samenhang van de problemen kijken en handelen. Het college handhaafde daarmee het oorspronkelijk ingenomen standpunt dat hulp in de vorm van een pgb moet worden afgewezen.
Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep
De CRVB oordeelt allereerst dat het college voldoende uitvoering gegeven heeft aan de tussenuitspraak. Er is voldoende informatie vergaard en het college heeft duidelijk gemotiveerd welke hulp in omvang verstrekt moet worden. Verder heeft het college voldoende gemotiveerd waarom, rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder en de stiefvader, juist professionele hulp ingeschakeld moet worden om de benodigde hulp te bieden. De uitspraak van de rechtbank strekkende tot vernietiging van het besluit op bezwaar wordt gehandhaafd door de CRVB maar de uitspraak wordt vernietigd voor zover de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien. Vervolgens bepaalt de CRVB dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand blijven. Dat betekent in feite dat het pgb voor de inzet van de stiefvader terecht is geweigerd.
Het verzoek om schadevergoeding
De ouders hebben de CRVB ook verzocht een schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoel in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 6 EVRM). Daar was, mijns inziens, zeker aanleiding toe: uiteindelijk begon de zaak met een aanvraag in maart 2015 en ruim zes jaren later, met deze uitspraak van de CRVB, is er eindelijk duidelijkheid. De CRVB (en andere hogerberoepsrechters) hebben voor dit soort verzoeken al lang geleden een lijn uitgezet.[3] Uiteindelijk concludeert de CRVB dat de vergoeding van de schade per kind € 1.500 bedraagt omdat de redelijke termijn ongeveer 1,5 jaar overschreden is.
De duur van de zaak
De lange duur van de zaak is iets dat opvalt. De kinderen waren 12 en 15 jaar toen de aanvraag werd ingediend en hebben uiteindelijk uitsluitsel op een moment dat ze 18 en 21 jaar zijn en dus geen jeugdige meer in de zin van de Jeugdwet. Het is iets dat vaker opvalt in de bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot de Jeugdwet. Waar in het gedwongen kader van het jeugdrecht de doorlooptijden relatief kort zijn, is daarvan in het vrijwillig kader geen sprake. We hebben het over een kwetsbare groep in onze samenleving die hulp vraagt. Kunnen we het ons dan veroorloven zolang te doen over de beslissing over die hulp? Ik zou menen van niet.
In het verleden is al een lans gebroken om dit soort zaken bij de kinderrechter onder te brengen, die immers ook in het gedwongen kader uitspraken doet. Dat heeft geen gehoor gevonden bij de wetgever, helaas zou je denken als je naar deze zaak kijkt. De stroperigheid van de bestuursrechtelijke procedure verdraagt zich niet helemaal met de ontwikkelingssnelheid van een kind. Vanuit bestuursrechtelijk oogpunt is het correct dat de bestuursrechter niet zelf in de zaak mag voorzien als er voor het bestuur nog ruimte is. Maar vanuit de ontwikkeling van het kind bezien, is het zeer ongewenst dat er langdurige onzekerheid bestaat over de mogelijkheden van inzet van hulp. De Centrale Raad van Beroep heeft daar helaas geen oog voor.
Het belang van de derde stap in het stappenplan
In zijn uitspraak Steenwijkerland 1 heeft de CRVB het stappenplan voor het onderzoek van het college uiteengezet.[4] De eerste stap betreft de vaststelling door het college van de hulpvraag, de tweede stap de vaststelling door het college van de problemen of stoornissen van de jeugdige. De derde stap betreft de vaststelling van de aard en de omvang van de hulp die de jeugdige nodig heeft. In de casus Alkmaar is uiteindelijk deze stap bepalend voor het besluit van het college. Het college heeft aan de hand van de gedragsdeskundige vastgesteld dat de totale behoeft aan hulp per kind een uur individuele begeleiding per week is en daarnaast maximaal twee uren per week systeembegeleiding. Die hulp moet volgens het college worden geboden door een professional. De CRVB oordeelt dat het college deze omvang en aard van de hulp juist heeft vastgesteld. En dat betekent vervolgens dat de hulp niet door de stiefvader kan worden geboden. Die is kennelijk niet een professional. Het pgb dat is gevraagd voor de inzet van de stiefvader wordt daarom afgewezen. De CRVB volgt het standpunt van het college.
Uit de uitspraak kan worden geconcludeerd dat in de derde stap in feite al kan worden vooruitgelopen op de vraag wie de hulp kan verlenen: een professional of een niet-professional uit het netwerk van de ouders. Een discussie die al langer speelt is daarmee beslecht.
Opvallend is dat het college wel vindt dat jeugdhulp nodig is: immers uit het onderzoek blijkt dat een uur per week individuele begeleiding en twee uur systeembegeleiding ingezet moet worden. Dan zou toch, gelet op artikel 2.3 Jeugdwet, een voorziening moeten worden getroffen. Vervolgens is het aan de aanvrager om genoegen te nemen met een individuele voorziening dan wel te verzoeken de voorziening te honoreren middels een pgb. Uit de uitspraak lijkt te kunnen worden afgeleid dat het college de voorziening heeft geweigerd. Dat lijkt me niet juist: de voorziening moet worden toegekend maar het verzoek van ouders om de voorziening te realiseren middels een pgb binnen het sociaal netwerk zou moeten worden afgewezen. Vreemd is dat de CRVB daarover niet rept. Dat kan wellicht te maken hebben met de wijze waarop de procedure is gevoerd en de gronden die naar voren zijn gebracht.
Het horen van kinderen
Uit de uitspraak blijkt niet of de kinderen nog gehoord zijn. Het lijkt erop dat dit niet het geval is en dat is niet alleen erg jammer maar ook in strijd met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. In artikel 12 van dit verdrag is bepaald dat het kind in de gelegenheid moet worden gesteld, gehoord te worden, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling. Los van de formele kant, is het ook inhoudelijk goed, gewenst en noodzakelijk het kind te horen om zo in de uitspraak zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van het kind. Voordeel is ook dat de rechter daardoor inzicht kan krijgen in de denkwijze en ontwikkeling van het kind. In het civiele recht worden kinderen vanaf de leeftijd van 12 jaar in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Er is een discussie om die leeftijdsgrens, vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te verlagen naar 8 jaar. Voor zover ik kan overzien worden kinderen in bestuursrechtelijke procedures (ten onrechte) nog maar weinig in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
En wat resteert voor de ouders en de jeugdigen?
Uiteindelijk krijgen de ouders gelijk: het besluit dat het college in eerste instantie heeft genomen en in bezwaar heeft gehandhaafd is door de bestuursrechter vernietigd. De CRVB heeft echter de rechtsgevolgen in stand gelaten. Dat betekent dat de ouders uiteindelijk ongelijk krijgen. Ja, er is een vergoeding van immateriële schade omdat het allemaal zo lang geduurd heeft maar of de ouders en vooral de kinderen daarop hebben zitten wachten….
W. Elferink
26 april 2021
[1] CRVB 21 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:891
[2] CRVB 27 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1150
[3] Zie ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009 en ECLI:NL:CRVB:2014:2978
[4] ECLI:NL:CRVB:2017:1477