Rb Overijssel, 20 juni 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:2533, De omvang van de benodigde jeugdhulp wordt mede gemotiveerd met een beroep op de kanteling van de jeugdzorg. De rechtbank volgt dit niet: “Nu naar het oordeel van verweerder jeugdhulp nodig is in verband met de problemen van [jeugdige] en de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend is gevonden door verweerder,
is verweerder verplicht voorzieningen te treffen op het gebied van jeugdhulp. De rechtbank toetst vol of verweerder aan deze verplichting heeft voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Verweerder verwijst voor de omvang van de jeugdhulp naar het rapport van het CJG. Echter, uit dit rapport blijkt geenszins waarom volstaan kan worden met 5 uren individuele begeleiding en persoonlijke verzorging per week. In het rapport wordt gesteld “Het CJG komt op 5 uren per week aan bovengebruikelijke zorg.”
Vervolgens, in reactie op de opvatting van ouders dat 9 uren individuele begeleiding en persoonlijke verzorging per week nodig is, overweegt het CJG: “Het CJG ziet ook dat [jeugdige] veel intensieve begeleiding nodig heeft maar gezien de kanteling van de jeugdzorg, het recht hebben op zorg naar zorgplicht hebben wordt hier anders dan voorheen naar gekeken. Het PGB kan niet gezien worden als salaris en ouders kunnen het niet zien als baan. Niet alle uren begeleiding die een kind nodig heeft worden vergoed. Ouders hebben de plicht om dit zelf te bieden.”
Het is de rechtbank onduidelijk waarom de kanteling van de jeugdzorg en de verschuiving van het recht op zorg naar zorgplicht, los van de juistheid van de geschetste ontwikkeling en de wijze van formulering door het CJG, motiveert waarom de jeugdhulp niet 9 maar 5 uren per week moet zijn. Dat het PGB niet kan worden gezien als salaris miskent dat verweerder in zijn beleidsregels heeft opgenomen dat het belang van ouders te voorzien in een inkomen dan wel het verlies aan inkomsten een van de afwegingscriteria is bij het bepalen van een PGB voor informele hulp. En dat ouders de plicht hebben om zelf hulp te bieden miskent dat verweerder, in zijn beslissing tot het verlenen van jeugdhulp voor de periode van 4 augustus 2015 tot en met 1 augustus 2016 heeft vastgesteld dat sprake is van bovengebruikelijke hulp. Zonder nadere motivering kan de wijziging van dit standpunt
niet worden gevolgd. De rechtbank overweegt daarbij nog dat het rapport dat het CJG heeft opgemaakt in 2015 nauwelijks verschilt van dat van 2016 terwijl de situatie van [jeugdige] ten opzichte van het voorgaande jaar zeker niet beter is geworden omdat hij nu in het reguliere onderwijs zit zonder de extra begeleiding van het schooljaar daarvoor waardoor hij meer onrust ervaart en de aansturing door ouders is toegenomen.”