Indiceren in de Jeugdwet: wel of geen uren bepalen?

Inleiding

In de bekende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) inzake Steenwijkerland[1] heeft de CRVB een stappenplan bepaald aan de hand waarvan het college van burgemeester en wethouders onderzoek moet doen naar de noodzaak van inzet van een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Het stappenplan komt er op neer dat het college moet vaststellen wat de hulpvraag is (stap 1), wat de problemen en stoornissen zijn (stap 2), wat de aard en omvang van de benodigde hulp in zijn totaliteit is (stap 3), of het probleemoplossend vermogen en de eigen  mogelijkheden van de omgeving toereikend is (stap 4) en, als er hulp nodig is, welke voorziening wordt getroffen (stap 5).

Recent hebben twee rechtbanken zich uitgesproken over de vraag of het nodig is om in stap 3 (en stap 5) de hulp uit te drukken in uren.

In de zaak die speelde bij de rechtbank Amsterdam ging het om de vraag of resultaatgericht indiceren in de Jeugdwet mogelijk is. Bij resultaatsgericht indiceren spreekt de gemeente in de overeenkomst met de hulpaanbieder af dat een bepaald resultaat moet worden bereikt voor een vooraf vastgesteld bedrag. In de richting van de aanvrager (hierna: de ouders) bepaalt het college van burgemeester en wethouders (college) niet op hoeveel uren hulp aanspraak bestaat maar welk resultaat behaald moet worden door de hulpaanbieder. De hulpaanbieder verkrijgt daarmee ruimte om te handelen. De ouders weten welk resultaat behaald moet worden maar weten niet exact wat de aard en omvang van de hulp in aantal uren is.

In de zaak die bij de rechtbank Rotterdam speelde, ging het om de vraag of, bij de toekenning van hulp in de vorm van een arrangement, in exacte uren moet worden geïndiceerd.

Als ik de beide uitspraken van de rechtbank lees dan is de conclusie dat de hulp niet in uren maar op andere wijze uitdrukken mogelijk is in de Jeugdwet.

Ik twijfel echter en nodig mijn netwerk uit om op dit bericht te reageren. Met name ben ik ook benieuwd naar de zorginhoudelijke argumenten voor en tegen. Hierna zal ik beide uitspraken bespreken, maar eerst een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) over resultaatgericht indiceren in een ander kader, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).

Resultaatgericht indiceren in de Wet maatschappelijke ondersteuning

In 2016 en 2018 heeft de CRVB zich uitgelaten over de vraag of resultaatgericht indiceren bij huishoudelijke ondersteuning in het kader van de Wmo mogelijk is. In een uitspraak van 8 oktober 2018 inzake de gemeente Steenbergen wordt een overzicht gegeven van de uitspraken en geconcludeerd dat het in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel dat niet uit het besluit of het leveringsplan (van de zorgaanbieder) blijkt wat de concrete omvang van de huishoudelijke ondersteuning is: niet blijkt op hoeveel uren huishoudelijke ondersteuning de aanvrager recht heeft. In feite weet de aanvrager door de wijze van verstrekking van de maatwerkvoorziening niet op hoeveel uur ondersteuning hij kan rekenen. Dat het college in het bestreden besluit voor de concretisering van de aanspraak heeft verwezen naar het leveringsplan, waarin per woonruimte is vermeld welke werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, door wie en met welke frequentie, doet hieraan niet af. Het te bereiken resultaat, een schoon en leefbaar huis, is onvoldoende duidelijk. De uitspraak is hier te vinden.[2]

Resultaatgericht indiceren in de Jeugdwet, rechtbank Amsterdam

Tot voor kort waren er geen uitspraken waarin de bestuursrechter oordeelde over de vraag of uren exact moeten worden bepaald of niet. De rechtbank Amsterdam (de uitspraak is  hier te vinden) heeft in juni 2020 een uitspraak gedaan.[3] Het gaat in die zaak om een jeugdige die een zindelijkheidstraining nodig heeft. In overleg tussen het jeugdteam en de ouders is een perspectiefplan opgesteld waarin doelen en zorgafspraken opgenomen zijn. Het plan wordt aangemerkt als het besluit tot toekenning van een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Er zijn geen aparte indicaties afgegeven, wel de resultaten. Een van die resultaten is dat de jeugdige volkomen zindelijk zal zijn. Er spelen nog wat andere kwesties in deze zaak maar het gaat nu om de vraag of het toegestaan is dat het college volstaat met een resultaat, zonder te vermelden op hoeveel uren aanspraak bestaat.

De rechtbank overweegt dat de zorgbehoefte, de problemen en de benodigde hulp duidelijk in kaart worden gebracht en vervolgens ook uitgewerkt in de te bereiken resultaten en gemaakte afspraken, waarbij wordt aangegeven welke afspraken zijn gemaakt en door wie deze worden uitgevoerd. Dat niet steeds wordt vermeld hoeveel uur zorg er geleverd wordt en dat wordt gewerkt met zorgprofielen, acht de rechtbank op zichzelf niet problematisch. Verweerder committeert zich aan een resultaat en als de ouders ontevreden zijn over de geleverde zorg, kunnen zij met verweerder rond de tafel gaan zitten om te bezien of het perspectiefplan aanpassing nodig heeft. Dit is van belang om maatwerk te kunnen leveren, waarbij het te bereiken resultaat het uiteindelijke doel is. De vergelijking die eiser maakt met huishoudelijke hulp, waarbij de urenbehoefte wordt vastgelegd, gaat niet op. In de jeugdzorg gaat het om opgroeiende kinderen, waarbij de hulpbehoeftes snel kunnen wijzigen – zowel in positieve als in negatieve zin. Dat hierop ingespeeld moet kunnen worden en dat het aantal uren niet in beton gegoten is, is dan juist van belang.

Indiceren in arrangementen, rechtbank Rotterdam

De rechtbank Rotterdam heeft in maart 2021 uitspraak gedaan (die is hier te vinden).[4] In deze zaak gaat het om hulp voor een jeugdige met een stoornis in het autistisch spectrum. Het college heeft een voorziening getroffen in de vorm van hulp in natura, die verder niet bestreden werd. Ouders hadden eveneens om een pgb gevraagd voor informele hulp aan de jeugdige. De hulp voor informele zorg is verleend voor “sociaal en persoonlijk functioneren (intensiteitstrede: midden/intensief)”. Aan dit arrangement is een bedrag per week gekoppeld. De ouders voeren in beroep aan dat ten onrechte niet is duidelijk gemaakt hoeveel uren hulp verstrekt wordt. Volgens de ouders is het college daartoe gehouden omdat de CRVB in het stappenplan in de derde stap het college verplicht de aard en omvang van de in totaliteit benodigde hulp vast te stellen.

De rechtbank oordeelt dat dit niet nodig is. Ouders kunnen zich vinden in de hulp die binnen de intensiteitstrede wordt verleend. Met de intensiteitstrede en de toelichting die daarop in het ondersteuningsverslag is gegeven, zijn de aanspraken van de jeugdige op voldoende wijze geconcretiseerd. Bij de vaststelling van de informele zorg die moeder aan de jeugdige verleent kan redelijkerwijs van het college niet worden verlangd dat hij het exacte aantal uren vaststelt dat als jeugdhulp kan worden aangemerkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de grens tussen de zorg die moeder zou verlenen als eiser geen beperkingen had en de zorg die zij thans verleent niet zo scherp kan worden getrokken dat dit is uit te drukken in vaste eenheden, zoals een aantal uren. Op grond van de Jeugdwet is het college ook niet gehouden de mate van hulp in een exact aantal uren uit te drukken. Het college moet de totale ondersteuningsbehoefte in kaart brengen en daarna beoordelen wat de eigen kracht van ouders is. Dat heeft het college volgens de rechtbank correct gedaan. Nu daarnaast door de ouders niet concreet is gemaakt op grond waarvan meer dan de reeds toegekende ondersteuning per week nodig zou zijn en de trede-inschaling niet is betwist, is er geen aanleiding om te concluderen dat het college onvoldoende ondersteuning (vertaald in pgb) heeft toegekend.

Wel of niet in uren?

De CRVB heeft in de Wmo uitspraken (er zijn er meer dan de hier genoemde) de nadruk gelegd op het rechtszekerheidsbeginsel: degene die de zorg krijgt moet weten waar hij of zij aan toe is. Daarom moet de aanspraak in uren worden vastgelegd.

De beide rechtbanken vinden bij de toepassing van de Jeugdwet dat dit anders ligt. Argumenten:

  • uren zijn niet zo belangrijk, het gaat om het resultaat (zindelijk zijn)
  • als ouders vinden dat het niet goed gaat, is het mogelijk in gesprek te gaan en het perspectiefplan te evalueren
  • in de jeugdzorg gaat het om opgroeiende kinderen, waarbij de hulpbehoeftes snel kunnen wijzigen – zowel in positieve als in negatieve zin en daarbij past dat uren niet in beton gegoten zijn
  • uren zijn niet exact te bepalen als het gaat om gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp; de grens is niet scherp te trekken
  • de Jeugdwet verplicht niet tot bepaling hulp in exacte uren.

Als je in de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet zoekt dan zijn er wel aanknopingspunten te vinden voor de opvatting van beide rechtbanken. Daarin wordt bijvoorbeeld gemeld dat de gemeentelijke jeugdhulpplicht resultaatgericht is vormgegeven. Het systeem is niet gericht op het in stand houden van een aanbod van zorg, maar beoogt concrete resultaten, te weten: het gezond en veilig opgroeien van de jeugdige, het groeien naar zelfstandigheid en maatschappelijke participatie van de jeugdige.[5] En elders: “De regering beoogt zodoende resultaatgericht maatwerk te bereiken voor elke jeugdige of ouder die dat nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Daartoe is de Jeugdwet niet aanbod- maar resultaatgericht opgesteld. Beoogd wordt niet om een bepaald zorgaanbod in stand te houden, maar om de gemeente met de jeugdhulpplicht een resultaatsverplichting op te leggen. Daarom is het begrip jeugdhulp functiegericht gedefinieerd.”[6]

Er zijn ook goede gronden om te stellen dat een resultaat “een schoon en leefbaar huis” toch heel wat vager is dan “zindelijk zijn”, zoals het resultaat luidde in de Amsterdamse zaak. De vraag is dan wel of de resultaten bij jeugdigen altijd zo duidelijk en concreet te omschrijven zijn.

Hulp van het netwerk

Ik ben heel benieuwd in de argumenten voor en tegen het exact bepalen van uren. Juridisch is er wel wat tegen in te brengen, zoals bijvoorbeeld de vraag in de Amsterdamse zaak wat er gebeurt als ouders en aanbieder het niet eens zijn over (de effectiviteit van) de hulp en het college volstaat met  verwijzing naar de hulpaanbieder. Maar het gaat mij zeker ook om de vraag wat vanuit het oogpunt van de jeugdige de meest gewenste optie is: het omschrijven van resultaten zonder uren te noemen of het noemen van het aantal uren. Is het inderdaad lastiger om de hulp in uren te bepalen? Wijzigen hulpbehoeften echt wel zo snel dat een resultaatgerichte indicatie de voorkeur verdient boven een indicatie in uren? En moet je misschien ook verschil maken vanwege de verschillende problemen die een rol kunnen spelen? Zijn er nog andere aandachtspunten?

Graag uw reactie.

W. Elferink

13 maart 2021


[1] CRVB 14 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477

[2] CRVB 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241.

[3] Rb. Amsterdam 24 juni 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7132.

[4] Rb. Rotterdam 8 maart 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1893.

[5] HTK 2013–2014, 33 684, nr. 10, bladzijde 21

[6] HTK 2013–2014, 33 684, nr. 45, bladzijde 18

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.