Het college, de gecertificeerde instelling en de huisarts als toegang tot de Jeugdwet. Nieuwe uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Inleiding

De Centrale Raad van Beroep (CRVB) heeft op 9 december 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl op 15 december 2020, nummer ECLI:NL:CRVB:2020:3149) een uitspraak gedaan over de Jeugdwet. Ondanks dat het (op twee weken na) zes jaar geleden is dat de Jeugdwet in werking getreden is, heeft onze hoogste bestuursrechter op dit gebied nog maar enkele uitspraken gedaan waardoor helaas nog niet echt richting gegeven is aan belangrijke juridische vraagstukken op het gebied van de Jeugdwet. Als er dan een uitspraak komt, is het wel altijd spannend welke richting de CRVB op gaat.

Casus

Het gaat om twee kinderen, geboren in 2012 en 2015. Zij zijn in 2016 onder toezicht gesteld. De gecertificeerde instelling (GI), die door de kinderrechter is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, heeft in 2016 een zogenaamde “bepaling jeugdhulp” afgegeven, die in dit geval behelst opvoedingsondersteuning van het gezin door ‘Helpende Hand’ voor drie uur per dag, zeven dagen per week, voor de duur van een jaar. In 2017 heeft de GI opnieuw die bepaling gedaan, nu voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI ontleent de bevoegdheid tot jeugdhulp te besluiten aan artikel 3.5 Jeugdwet. Daarin is geregeld dat de GI bepaalt welke hulp is aangewezen bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel (zoals een ondertoezichtstelling). Op grond van artikel 2.4, tweede lid, Jeugdwet zet het college van burgemeester en wethouders (college) de jeugdhulp die de GI nodig acht in. De wetsbepaling laat niet veel onduidelijkheid over: de GI bepaalt wat nodig is en het college (de gemeente) zorgt ervoor dat het voor elkaar komt.

Besluit van het college en uitspraken van de bestuursrechters

Het college van Eindhoven dacht daar iets anders over. Kennelijk vond die het nodig om nog besluiten te nemen die (ofschoon dat niet helemaal goed uit de casus valt af te leiden) neerkomen op het toekennen van de jeugdhulp zoals de GI die nodig heeft geacht. De vader diende tegen die besluiten bezwaar in. Het college besloot vervolgens het bezwaar van de vader ongegrond te verklaren. De vader stelde beroep in maar dat hielp niet echt: de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en voorzag zelf in de zaak door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Vervolgens stelde de vader hoger beroep in bij de CRVB. Die vernietigde de uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep (bij de rechtbank gegrond), vernietigde het besluit op bezwaar en herriep het primaire besluit. Wat uiteindelijk voor de vader (die zijn (hoger) beroep tweemaal gegrond zag gaan) resteerde was dus: helemaal niets.

De bevoegdheid van de Gecertificeerde Instelling

De uitspraak van de CRVB is juridisch-technisch van aard (niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar of herroepen van het primaire besluit) en is in die zin voor de meeste gebruikers van de Jeugdwet niet echt interessant. Het biedt wel de mogelijkheid nog eens te kijken naar de toegang tot de Jeugdwet. Die loopt in veel gevallen via het college van burgemeester en wethouders maar ook via de GI en de huisarts, jeugdarts of medisch specialist (hierna beperk ik me tot de huisarts, voor beide anderen geldt hetzelfde). Omdat de GI op grond van artikel 3.5 Jeugdwet de inzet van de jeugdhulp bepaalt is het college niet meer bevoegd om besluiten te nemen tot het al dan niet toekennen van jeugdhulp. Het college kan dan ook niet een jeugdhulpbesluit nemen als sprake is van een ondertoezichtstelling. Daar is maar één uitzondering op. Als de GI de jeugdhulp niet wil inzetten via een voorziening in natura (met een door de gemeente gecontracteerde aanbieder) maar via een persoonsgebonden budget (pgb), dan is het college wel aan zet: de GI kan namelijk niet een pgb verlenen. In dat geval zullen de ouders zich dus tot het college moeten wenden om een pgb aan te vragen. Het college heeft dan een beperkt toetsingskader: met de inhoud (het waarom van de hulp en welke hulp) mag het college zich niet bemoeien: dat heeft de GI al bepaald. Wel moet het college toetsen of aan de toekenningsvoorwaarden en weigeringsgronden van hoofdstuk 8 van de Jeugdwet is voldaan. Met andere woorden: het college moet beoordelen of de pgb-houder (of een ander) voldoende bekwaam is, of is gemotiveerd waarom de gemeentelijke voorziening niet passend is en of de hulp van voldoende kwaliteit is. Daarnaast zal het college nog moeten kijken, kort gezegd, of in het verleden onjuist gebruik is gemaakt van een pgb jeugd.

De  verwijzing door de huisarts

Een andere toegang tot de Jeugdwet loopt via de huisarts. Die is, opvallend genoeg, anders geregeld dan de toegang via de GI. In artikel 2.6, eerste lid, Jeugdwet staat dat het college ervoor verantwoordelijk is dat de jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts. Opvallend is dat hier niet staat dat de huisarts bepaalt welke jeugdhulp noodzakelijk is. De huisarts verwijst slechts. Het college is er vervolgens verantwoordelijke voor dat de hulp wordt ingezet. Dat betekent naar mijn mening dat na de verwijzing door de huisarts nog een afzonderlijk besluit van het college nodig is. Een voorbeeld om dat te verduidelijken.

Vader A gaat met zijn kind naar de huisarts. Het kind is somber, tegen het depressieve aan en op school gaat het ook niet meer goed. De huisarts kent het gezin en op basis van het gesprek met de vader verwijst hij het kind naar de GZ-psycholoog (met wie de gemeente een contract heeft gesloten). Die doet vervolgens een intake en komt (mede) op basis daarvan tot de conclusie dat een behandeling van een bepaalde soort met een bepaalde duur nodig is. Dit meldt de psycholoog (jeugdhulpaanbieder) aan het college.

Het is uiteraard niet meer aan het college om inhoudelijk anders over de hulp te denken dan de huisarts en de psycholoog. Maar is nog een beschikking nodig? In veel gemeentelijke verordeningen is bepaald dat dit wel het geval is en dat lijkt me ook juist (ook al zou de verordening daarover niets bepalen). Zoals immers al vermeld, staat met de verwijzing door de huisarts in veel gevallen nog niet vast welke hulp naar aard en omvang exact zal worden verleend. Gelet hierop en gelet op het ontbreken van een echte bevoegdheid van de huisarts  om te bepalen welke jeugdhulp nodig is, zal het college in de beschikking, na melding door de jeugdhulpaanbieder, de exacte omvang nog moeten bepalen. Bovendien zal in de richting van de jeugdhulpaanbieder nog duidelijk moeten worden gemaakt waar deze op kan rekenen qua hulpverlening. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is vastlegging van de aard en omvang van de hulp tenslotte eveneens noodzakelijk. Ook uit de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet valt dit af te leiden.

Slot

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is weinig verrassend en helaas opnieuw niet echt richtinggevend. Als er een ondertoezichtstelling is, dan is het college niet meer bevoegd te besluiten tot jeugdhulp. Dat is anders na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de specialist. Daar is het college wel bevoegd (en mijns inziens verplicht) besluiten te nemen. Meer hierover in mijn boek Wegwijs in de Jeugdwet, zie hiervoor: https://berghauserpont.nl/winkel/boeken/wegwijs-in-de-jeugdwet/

17 december 2020

Willie Elferink

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.