Nagenoeg onder dezelfde titel publiceerde ik eerder een artikel naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.[1] Er is nu een nieuwe uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over dezelfde thematiek gepubliceerd.
Inleiding
Bij het onderzoek naar de vraag of het college van burgemeester en wethouders een voorziening op het gebied van jeugdhulp moet treffen, moet het college ook beoordelen of het probleemoplossend vermogen en de eigen mogelijkheden (ook wel genoemd de eigen kracht) van de ouders voldoende zijn om zelf te voorzien in de jeugdhulp. Als dat het geval is, is een voorziening van gemeentewege niet nodig. Bij de beoordeling van de eigen kracht is regelmatig de vraag gesteld in hoeverre rekening kan worden gehouden met de financiën van ouders. Daar ligt de gedachte achter dat wellicht een van de ouders minder kan gaan werken waardoor die ouder de tijd en mogelijkheid krijgt om te zorgen voor de jeugdige. Als dat niet tot financiële problemen leidt en de jeugdhulp louter uit begeleiding of persoonlijke verzorging bestaat, dan is de eigen kracht kennelijk voldoende en kan de gemeentelijke voorziening geweigerd worden. Vooral in de Drechtsteden werd een beleid gevoerd waarbij de financiële positie van ouders een rol speelde in de afweging.
Zwijndrecht I
De Centrale Raad van Beroep heeft zich in de bekende uitspraak Zwijndrecht van 2019[2] (die we om hierna te noemen redenen Zwijndrecht I zullen noemen) uitgelaten over de vraag of geld een rol speelt bij de beoordeling van het probleemoplossend vermogen en de eigen mogelijkheden in de zin van artikel 2.3 van de Jeugdwet. Daarbij deed hij ons geloven dat de financiën een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de eigen kracht.
In de uitspraak in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad van Beroep letterlijk als volgt:
“Het college heeft uiteengezet welke factoren in het geval van appellant zijn onderzocht en beoordeeld om de vraag te beantwoorden of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van zijn ouders toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te bieden. Daartoe is onder meer gekeken naar de behoefte en de mogelijkheden van appellant, de voor hem benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van zijn ouders, de samenstelling van het gezin en de woonsituatie, en het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen. Een jeugdprofessional heeft geconstateerd dat de moeder de hulp en ondersteuning verleent, dat zij dit aankan en dat het gezin in balans is. Voor het deel waarin de ouders niet kunnen voorzien, ontvangt appellant begeleiding en behandeling van Yulius en gaat appellant eenmaal per twee weken naar de logeeropvang Happy Move.
De Raad is van oordeel dat het college hiermee voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en deugdelijk heeft gemotiveerd dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders van appellant toereikend zijn om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Het college heeft de voor deze zaak relevante factoren onderzocht en er bestond geen aanleiding om meer te onderzoeken. Niet is gebleken dat de door de moeder geboden hulp redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht. Haar enkele stelling dat zij moe is en dat zij financiële druk ervaart is hiervoor onvoldoende. Er is dan ook niet naar voren gekomen dat er geen eigen mogelijkheden zijn.”
De uitspraak heeft geleid tot een hausse aan besluiten van gemeenten waarbij verzoeken om jeugdhulp zijn afgewezen, kort gezegd, omdat ouders de hulp zelf konden bieden door minder te gaan werken en gebleken was dat ze niet in de financiële problemen zouden komen. De uitspraak heeft ook geleid tot tal van uitspraken van rechtbanken waarin de financiële toets werd geaccepteerd en waarin zelfs werd overwogen dat het opgeven van een carrière ten behoeve van de verlening van hulp aan de jeugdige de consequentie zou kunnen zijn. Naar het zich laat aanzien allemaal ten onrechte.
Zwijndrecht II
Ten onrechte, want op 26 mei 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan die haaks staat op de eerste Zwijndrecht-uitspraak: Zwijndrecht II.[3] In deze zaak ging het om noodzakelijk hulp aan de jeugdige van 4 uren per week begeleiding. Ouders wilden dat, via een persoonsgebonden budget, zelf uitvoeren. Het college stelde zich op het standpunt dat ouders geen voorziening van gemeentewege nodig hadden omdat het gezinsinkomen, ook zonder een pgb voor hulp te verlenen door de moeder, toereikend is voor de betaling van de vaste lasten waardoor de moeder van de jeugdige geen gedwongen keuze hoeft te maken tussen het verlenen van hulp aan haar kind of het verwerven van een inkomen. Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is vooral kort en duidelijk:
De Raad is van oordeel dat de in artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bedoelde maatstaven eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouder(s) geen ruimte bieden voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin om zelf jeugdhulp te kunnen verlenen. Een dergelijke vergaande interpretatie vindt in de tekst noch in de geschiedenis van totstandkoming van de Jw steun. Het oordeel dat een dergelijke interpretatie wel mogelijk is, gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten. Het standpunt van het college dat met zijn beredenering een nadere invulling is gegeven aan hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Raad van 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362 verwerpt de Raad. De overweging zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.5. van de betreffende uitspraak is niet bedoeld om een financiële draagkrachtmeting mogelijk te maken.
De wet biedt, aldus de CRVB, geen ruimte voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin. Daarmee is duidelijk dat geld geen rol speelt bij de vraag of de eigen kracht van ouders toereikend is om te voorzien in de benodigde hulp. Op zich vind ik dat een prima uitkomst, zeker bezien vanuit het perspectief van de burger die om hulp vraagt.
Wat ik opvallend vind, is dat de Centrale Raad van Beroep zegt dat uit de Zwijndrecht I uitspraak niet anders kan worden afgeleid. Dat is merkwaardig omdat (zoals uit de hierboven letterlijk weergegeven overweging van de CRVB blijkt) de raad wel degelijk het belang van ouders om te voorzien in een eigen inkomen heeft betrokken in zijn beoordeling. Weliswaar indirect: de CRVB heeft geoordeeld dat het college de financiën in zijn besluit heeft betrokken, naast andere omstandigheden en dat dit niet onredelijk is maar toch. Als er in de Zwijndrecht I zaak al aanleiding bestond voor de CRVB om dat in strijd met de wet te achten, dan had daar toch in de uitspraak melding van moeten worden gemaakt. Om nu in deze uitspraak zonder enige verdere motivering te oordelen dat de overweging nooit zo bedoeld is geweest, lijkt me niet juist. In ieder geval is het veld (de gemeenten, de advocatuur, de hulpverleners en de om hulp vragende ouders) vanaf Zwijndrecht I in de veronderstelling geweest dat geld wel een rol zou kunnen spelen. Nu blijkt Zwijndrecht I een Delphisch orakel te zijn geweest.
Conclusie
Hoe dan ook, deze uitspraak Zwijndrecht II biedt de gewenste duidelijkheid: de in artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bedoelde maatstaven eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouder(s) bieden geen ruimte voor een beoordeling van de financiële draagkracht van een gezin om zelf jeugdhulp te kunnen verlenen. Speelt geld dan nooit een rol? Helemaal zeker ben ik niet: de Centrale Raad van Beroep beperkt zich tot de beoordeling van de financiën van een gezin om zelf jeugdhulp te verlenen. Waarom die beperking tot “zelf jeugdhulp te verlenen”? Geldt het niet voor het geval iemand anders uit het sociaal netwerk buiten het gezin hulp verleent (en ouders zich kunnen veroorloven die hulp te betalen) of voor een voorziening in natura (die ouders uit eigen zak zouden kunnen betalen)? Of zoek ik nu spijkers op laag water? De Centrale Raad van Beroep zegt ook dat het oordeel dat een dergelijke interpretatie wel mogelijk is, de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat. Jammer dat de uitspraak daarover geen duidelijkheid geeft. Wellicht komt er nog een Zwijndrecht III?
Willie Elferink
10 juni 2021
[1] Klik hier voor de eerdere bijdrage
[2] CRVB 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362
[3] CRVB 26 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1327