Een nieuwe uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de medewerkingsplicht.

Op 23 maart 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep[1] in het kader van de Jeugdwet een uitspraak over de medewerkingsplicht van ouders. Het is er eentje die past in het rijtje van eerdere uitspraken.

De casus

Het gaat om twee kinderen, de een geboren in 2007, de ander in 2008, woonachtig in Heerlen. In de primaire besluiten heeft het college een voorziening op het gebied van jeugdhulp toegekend: voor de duur van een jaar kunnen beide kinderen gedurende 10 etmalen logeren bij een door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Voor een van beide kinderen wordt daarnaast nog begeleiding groep toegekend, eveneens voor de duur van een jaar. De moeder dient bezwaar in. Ze vindt 10 etmalen onvoldoende en verzoekt om uitbreiding daarvan. Het bezwaar wordt ongegrond verklaard. Het college wil namelijk op zich wel meer etmalen logeren toekennen maar verwacht daarvoor dat de moeder zich door de GGD laat onderzoeken om de (mate van) overbelasting vast te stellen. De moeder weigert daaraan mee te werken.

Het geding bij de rechtbank

De rechtbank behandelt de zaak nadat de periode waarop de voorzieningen zagen al is verstreken. Eerst laat zij zich dus uit over de vraag of er nog een procesbelang bestaat. Dat is het geval volgens de rechtbank: een inhoudelijk oordeel kan betekenis hebben voor de toekomstige indicaties. Dus er is een procesbelang. Het college betoogt dat bij de kinderen geen sprake is van problematiek en dat het logeren en de groepsbegeleiding voornamelijk worden ingezet ter ontlasting van de moeder. Omdat het college meer inzicht wilde hebben in de mate van overbelasting heeft het de GGD ingeschakeld. De moeder is meerdere malen per brief en mondeling gevraagd hieraan medewerking te verlenen maar zij heeft geen medewerking verleend. Ook de GGD heeft haar benaderd maar zonder resultaat.

De rechtbank concludeert dat het college als gevolg van het niet meewerken van de moeder niet heeft kunnen vaststellen of er (meer) behoefte is aan jeugdhulp over de periode in geding. Het college heeft redelijkerwijs de medewerking mogen verlangen, zie ook artikel 8.1.2, derde lid, Jeugdwet. Het beroep is ongegrond.

Het geding bij de Centrale Raad van Beroep

In hoger beroep voert de moeder – kort samengevat – aan dat het college door te stellen dat de moeder niet meewerkt aan een onderzoek door de GGD een inhoudelijke discussie wil omzeilen over de wijze van indiceren van zorg. Daarmee is sprake van misbruik van bevoegdheid. Artikel 8.1.2 Jeugdwet kan niet gebruikt worden om een vermeend niet meewerken van de moeder te sanctioneren. Dit artikel staat namelijk in het hoofdstuk dat gaat over “Financiën en verantwoording” en ziet op situaties waarin sprake is van een persoonsgebonden budget (pgb). Subsidiair is hier geen sprake van een medewerking die in redelijkheid gevraagd kon worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft weinig woorden nodig om het hoger beroep ongegrond te verklaren. In wat aangevoerd is ziet de Raad geen reden om tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank te komen. Op grond van artikel 8.1.2, derde lid, Jeugdwet zijn de jeugdige en de ouders verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Jeugdwet. Anders dan wat de moeder stelt is hier sprake van een algemene medewerkingsverplichting die niet alleen ziet op situaties waarin sprake is van een pgb. De Raad verwijst naar de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2013/14, 33 684, nr. 11, blz.17).  Het hoger beroep is ongegrond.

Noot

De uitspraak past in het rijtje van drie uitspraken over de medewerkingsplicht.[2] In die zin is de uitspraak niet bijzonder. Opvallend is dat de medewerkingsplicht is vervat in hoofdstuk 8 van de wet. Dat zou, zoals ook is aangevoerd, kunnen impliceren dat de medewerkingsplicht niet geldt als sprake is van een voorziening in natura, zoals in deze casus het geval is. De Raad verwijst naar de parlementaire geschiedenis waarin het volgende is geformuleerd: “Het derde lid bevat een algemene medewerkingsverplichting en ziet op alle denkbare vormen van medewerking. Het niet verlenen van specifiek verlangde medewerking kan voor het college aanleiding vormen een individuele voorziening niet te verstrekken, in te trekken of op te schorten. Het gaat hier om medewerking verlenen bij het onderzoek en daarna.” Op grond hiervan kan inderdaad worden geconcludeerd dat de medewerking niet allen verplicht is als het gaat om een persoonsgebonden budget maar ook bij een voorziening in natura. Het blijft wel vreemd dat de verplichting is opgenomen in het hoofdstuk dat gaat over de financiën. Opname in hoofdstuk 2 had meer voor de hand gelegen.

In de rechtspraak is wat betreft de medewerking van de jeugdige of zijn ouders regelmatig geoordeeld dat de aanvrager gehouden is mee te werken aan het onderzoek. De medewerking kan bestaan uit het aanleveren van rapportages, door derden gemaakt over de jeugdigen, andere, relevante informatie, zoals informatie van school, maar ook uit het geven van toestemming gesprekken te voeren met hulpverleners van de jeugdigen en medewerkers van de scholen. Verder kan het onder omstandighe­den nodig zijn de jeugdige, al dan niet langdurig, te observeren, dan wel deskundigen te vragen een nader advies te geven over de hiervoor genoemde elementen. Van de aanvrager mag worden verwacht dat hij toestemming geeft tot deze inbreuk op zijn gezinsleven, voor zover sprake is van informatie die nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag. Wanneer de aanvrager daaraan niet of onvoldoende meewerkt, dient het college op basis van de aangeleverde gegevens en het eigen onderzoek een besluit te nemen.

Opvallend in deze casus is dat kennelijk bij de kinderen geen problematiek bestond. Op grond van artikel 2.3 Jeugdwet moet bij de jeugdige of de ouder sprake zijn van een noodzaak tot jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. In dit geval lag het probleem niet bij de kinderen maar bij de moeder (overbelasting). Ook in dat geval biedt de Jeugdwet soelaas: in artikel 1.1 onder 1o vallen onder opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen ook opvoedingsproblemen van de ouders. Daarom ging het in dit geval.

Al met al een bevredigende uitspraak: als een jeugdige of ouder een voorziening op grond van de Jeugdwet wenst, zal hij of zij moeten meewerken aan onderzoek voor zover noodzakelijk voor het nemen van de juiste beslissing. Het college is weliswaar belast met het onderzoek maar is in belangrijke mate afhankelijk van de informatie van de jeugdige en zijn ouders.

31 maart 2022

Willie Elferink


[1] Centrale Raad van Beroep 23 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:693

[2] CRVB 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:276 (Steenwijkerland II), CRVB 3 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:410 (Hulst) en CRVB 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:510 (Medemblik)

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.