De Jeugdwet, de ouder, 16+-er en de Algemene wet bestuursrecht

Inleiding

Een jongere, die ouder is dan 16 jaar, mag al in belangrijke mate zelf bepalen wat ie wil. Op grond van artikel 7:447 BW is de jongere die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, bekwaam tot het aangaan van een geneeskundige behandelingsovereenkomst ten behoeve van zichzelf en ook tot het verrichten van rechtshandelingen die met de overeenkomst onmiddellijk verband houden.

De pendant hiervan is in de Jeugdwet te vinden in artikel 7.3.5, eerste lid: de minderjarige die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, is bekwaam tot het verlenen van toestemming voor de verlening van jeugdhulp ten behoeve van zichzelf, alsmede tot het verrichten van rechtshandelingen die daarmee onmiddellijk verband houden. Voor het ondergaan van een geneeskundige behandeling of voor het verlenen van jeugdhulp heeft de 16+-er geen toestemming nodig van zijn (gezaghebbende) ouders. De 16+-er is bekwaam tot het verrichten van elke rechtshandeling die verband houdt met de geneeskundige behandeling of de verlening van jeugdhulp.

De 16+-er bepaalt dus zelf wat voor hem of haar het beste is. En de ouders? Staan die buitenspel? In artikel 1:247 BW staat dat de ouder met gezag belast is met de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De Centrale Raad van Beroep gaat er in het kader van de Jeugdwet van uit dat de gezaghebbende ouder belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Als een jeugdige 16+-er zelf om jeugdhulp vraagt zijn de ouders dan geen belanghebbende meer?

Belanghebbendenbegrip in de Awb

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt in artikel 1:2 dat een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. Artikel 1.1 Jeugdwet wijst als ouder (onder meer) de gezaghebbende ouder aan. Artikel 1:247 BW bepaalt dat een ouder die gezag heeft verplicht is tot verzorging en opvoeding van de minderjarige. Uit het samenstel van deze bepalingen vloeit voort dat een gezaghebbende ouder aan artikel 1:247 BW het belang als bedoeld in artikel 1:2 Awb ontleent.

Maar niet alleen de ouder is belanghebbend, ook de jeugdige zelf heeft uiteraard een belang: het besluit raakt immers de jeugdige rechtstreeks. In het bestuursrecht is het gebruikelijk dat er meerdere belanghebbenden bij een besluit betrokken zijn. Belanghebbenden kunnen een aanvraag indienen, hun belang dient (in principe) bij de afweging van een besluit te worden betrokken en belanghebbenden kunnen tegen een besluit beroep instellen.

 Als het gaat om beroep tegen een besluit kent de Algemene wet bestuursrecht in artikel 8:21 een bijzondere regel. Dat artikel bepaalt  dat natuurlijke personen, onbekwaam om in rechte te staan, in het geding vertegenwoordigd worden door hun vertegenwoordigers naar burgerlijk recht. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde personen zelf in het geding kunnen optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht.

Artikel 7.3.5 Jeugdwet en belanghebbenden

Nu zou je het volgende kunnen stellen. In beroep bij de bestuursrechter is een minderjarige in beginsel onbekwaam. De minderjarige die het niet eens is met een besluit, moet zijn ouders (of andere wettelijk vertegenwoordiger) ervan overtuigen dat beroep moet worden ingesteld. Dat is alleen anders als de betrokkene zelf tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is. Wanneer is dat het geval? In ieder geval als de jeugdige zelf rechtshandelingen mag verrichten in het kader van de Jeugdwet: artikel 7:3:5 bepaalt immers dat de jeugdige 16+-er rechtshandelingen mag verrichten.

Een andere vraag is dan of de ouders van deze jeugdige beroep mogen instellen als de door de jeugdige aangevraagde hulp wordt geweigerd of de (zonder instemming van de ouders) verzochte jeugdhulp is verleend. Met een beroep op artikel 8:21 Awb kan het in ieder geval niet zo zijn dat die ouders namens hun 16+-er beroep mogen instellen (vooropgesteld dat die tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is). Als immers de 16+-er zelfstandig rechtshandelingen mag verrichten die te maken hebben met de inzet van jeugdhulp, dan is die jeugdige niet onbekwaam om in rechte te staan en kan de wettelijk vertegenwoordiger niet namens de jeugdige optreden (afgezien van een machtiging uiteraard).

Jurisprudentie

Deze kwestie heeft, voor zover ik het kan overzien, tweemaal bij de Rechtspraak gediend. In een zaak bij de rechtbank Gelderland[1] ging het om een jeugdige, ouder dan 16 jaar, van wie de ouders een aanvraag hadden ingediend. Zij waren opgekomen tegen het achterwege blijven van een besluit. De rechtbank onderkende dat de jeugdige ouder dan 16 was en overwoog: “De rechtbank gaat er vanuit dat, nu de dochter van eiseres [de moeder WE] ten tijde van de aanvraag (ouder dan) 16 jaar was en op grond van artikel 7.3.5. eerste lid van de Jw in feite zelf procespartij in deze is, eiseres in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger de aanvraag heeft gedaan en in het verlengde daarvan verweerder in gebreke heeft gesteld, aanspraak heeft gemaakt op de (verbeurde) dwangsommen en deze procedure aanhangig heeft gemaakt.”

Uit de uitspraak zou kunnen worden geconcludeerd dat de ouders dus niet een zelfstandig beroepsrecht hadden. Opvallend is dat de rechtbank de bekwaamheid om proceshandelingen te verrichten die verband houden met de inzet van de jeugdhulp (artikel 7.3.5 Jeugdwet richt zich op de aanbieder van de jeugdhulp) toepast op het beroepsrecht tegen besluiten tot het toekennen van de jeugdhulp. De rechtbank beantwoordt niet de vraag of de ouders aan artikel 1:247 BW een zelfstandig beroepsrecht kunnen ontlenen, los van het beroepsrecht van de jeugdige.

Die vraag wordt beantwoord in een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die helaas (nog) niet gepubliceerd is.[2] In de casus, die leidde tot deze uitspraak, ging het om de 17-jarige dochter van ouders. Zij had het ouderlijk huis verlaten en het college had haar in aanmerking gebracht voor jeugdhulp in de vorm van crisisverblijf en ambulante spoedhulp. De moeder, gezaghebbende ouder,  diende bezwaar in tegen dit besluit. Het bezwaar werd door het college niet-ontvankelijk verklaard omdat de moeder geen belanghebbende zou zijn tegen het besluit tot het inzetten van spoedhulp en crisisverblijf voor haar dochter. Artikel 7.3.5 Jeugdwet maakt immers de dochter zelf bekwaam tot het verrichten van rechtshandelingen die verband houden met de aanvraag, aldus het college. De moeder stelde bij de rechtbank dat zij gerechtigd en verplicht is tot verzorging van haar dochter en verwees naar artikel 1:247 BW.

De rechtbank Noord-Nederland had niet veel woorden nodig om de kwestie te beslechten. De moeder is op grond van artikel 1:245 en 1:247 BW degene die tot de jeugdige verplicht en gerechtigd is tot opvoeding en verzorging van haar minderjarige dochter. Vanwege dat recht en die plicht heeft zij een eigen belang en is zij dus belanghebbende. Dat de dochter op grond van artikel 7.3.5 Jeugdwet zelf bekwaam is tot het verrichten van rechtshandelingen die verband houden met de aanvraag doet daar niet aan af.

Een duidelijke uitspraak: ouders met gezag hebben een belang bij besluiten met betrekking tot jeugdhulp aan hun kind zolang het kind nog minderjarig is. Dat het kind zelf ook een belanghebbende is en in verband daarmee rechtshandeling mag verrichten, doet daar niet aan af. Het college dient dus de gronden van bezwaar van de ouder tegen voorziening die wordt getroffen voor hun kind inhoudelijk te behandelen.

Kanttekeningen

Toch zijn er wel wat kanttekeningen te maken naar aanleiding van het bovenstaande. De Jeugdwet onderscheidt de toegang tot de jeugdhulp  van de daadwerkelijke inzet van de jeugdhulp. De toegang tot de jeugdhulp is geregeld in hoofdstuk 2 en dat hoofdstuk gaat met name over de taken en bevoegdheden van het college. De daadwerkelijke inzet van jeugdhulp is geregeld in hoofdstuk 7 en dat hoofdstuk richt zich met name op de aanbieder van de jeugdhulp. Dat een jeugdige op grond van hoofdstuk 7 van de Jeugdwet toestemming kan geven of onthouden aan de daadwerkelijke inzet van jeugdhulp en in dat kader ook bevoegd is rechtshandelingen te verrichten die daarmee onmiddellijk verband houden, wil nog niet zeggen dat de jeugdige ook bevoegd is een aanvraag om jeugdhulp in te dienen. De bevoegdheid tot het aanwenden van rechtsmiddelen ziet in directe zin op de aanbieder, niet op het college.

De vraag of jeugdige een aanvraag kan indienen wordt naar mijn mening niet beantwoord in artikel 7.3.5 Jeugdwet. Daarvoor moeten we kijken in de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 1:3, derde lid, Awb bepaalt dat een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Als je belanghebbende bent mag je dus verzoeken om een besluit te nemen. De vraag is dan of een jeugdige moet worden aangemerkt als een belanghebbende. Ik zou menen dat dit vrijwel altijd het geval is: het belang van de jeugdige is immers per definitie betrokken bij een besluit tot het verlenen van jeugdhulp aan de jeugdige.

Conclusie

Waar leidt dit alles toe? Allereerst tot de conclusie dat er meerdere belanghebbenden betrokken zijn   bij een besluit tot het verlenen van jeugdhulp aan een jeugdige. Ten tweede tot de conclusie dat iedere belanghebbende een aanvraag daartoe kan indienen en bezwaar kan maken of beroep kan instellen tegen een besluit zonder de dreiging van niet-ontvankelijkverklaring wegens het niet zijn van een belanghebbende.  Ten derde tot de conclusie dat ouders met gezag beroep kunnen instellen tegen een besluit dat betrekking heeft op een 16+-er, ook als die jeugdige zelf de hulp niet wil: de ouders blijven immers belanghebbend.[3] Ouders zijn immers, hoe dan ook, belanghebbende.

7 juli 2022,

Willie Elferink


[1] Rechtbank Gelderland 4 mei 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:2253

[2] Rechtbank Noord-Nederland 19 juli 2022, zaaknummer 20/3843

[3] Maar krijgen wel een praktisch probleem als het gaat om de daadwerkelijke inzet van hulp. Overigens geldt voor hulp in de vorm van gesloten plaatsing van de jeugdige het toestemmingsvereiste van de jeugdige niet

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.