Centrale Raad van Beroep: het belanghebbendenbegrip en de Jeugdwet

Inleiding

In een uitspraak van 15 september 2023[1] gaat de Centrale Raad van Beroep nader in op de vraag aan wie een voorziening op het gebied van jeugdhulp kan worden geboden. De Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat een ouder van wie het gezag is beëindigd niet kan worden aangemerkt als een ouder in de zin van de Jeugdwet en dat daarom die ouder niet voldoet aan de voorwaarden tot het verkrijgen van een voorziening voor jeugdhulp. In deze blog een samenvatting van de casus, van de uitspraak van de rechtbank en van de Centrale Raad van Beroep en een korte noot.

De casus

Het gaat om een verzoek van een vader om een voorziening voor jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Hij is in 2014 gescheiden en heeft twee kinderen. Zijn gezag over die kinderen is beëindigd. Hij heeft geen omgangsregeling meer met zijn kinderen. Hij wil een voorziening voor jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget waarmee hij een deskundige kan inschakelen die hem begeleidt bij het opnieuw opstarten van de omgang. Het college van de gemeente Utrecht stelt de aanvraag in eerste instantie buiten behandeling omdat betrokkene ondanks herhaaldelijk verzoek niet heeft aangetoond dat hij gezag heeft. In bezwaar herroept het college deze beslissing en verklaart het college het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk. De vader gaat in beroep bij de rechtbank Midden-Nederland.

De procedure bij de rechtbank

De vader brengt bij de rechtbank naar voren dat hij wel degelijk een belanghebbende is. De vader baseert zijn verzoek om ondersteuning op de wettelijke verplichting op grond van artikel 1:337a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) die op hem rust om omgang met zijn kinderen te realiseren. Hij probeert via de Jeugdwet zijn recht op omgang te effectueren en de impasse te doorbreken waarbij hij als juridische ouder geen omgang heeft met zijn kinderen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.[2] Zij vindt dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de vader niet is aan te merken als een belanghebbende. Vast staat dat de vader geen gezag heeft. De stelling van de vader dat hij ook als niet-juridische ouder een belanghebbende kan zijn omdat hij het recht en de plicht heeft tot omgang met zijn kinderen mag hem niet baten: er is op dit moment volgens de rechtbank geen omgangsregeling. De aanvraag van de vader houdt dan ook geen verband met het uitvoeren van een omgangsregeling.

De procedure bij de Centrale Raad van Beroep

De hoogste bestuursrechter is van oordeel dat van een belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wel sprake is. Daarom worden de uitspraak van de rechtbank en het besluit op bezwaar van het college vernietigd.

De Centrale Raad van Beroep voorziet vervolgens zelf in de zaak. Dan blijkt dat de vader met de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank niets opschiet. De Centrale Raad van Beroep redeneert als volgt. De aanvraag van de vader strekt tot een voorziening voor jeugdhulp aan hemzelf. Artikel 1:2 Awb verstaat onder een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Omdat de voorziening ziet op de vader zelf is hij alleen daarom al belanghebbende.

Jeugdhulp wordt volgens artikel 1:1 Jeugdwet geboden aan de ouders of aan jeugdigen. Onder ouders verstaat de Jeugdwet de gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder. Aangezien de vader geen gezaghebbende ouder (meer) is en ook niet tot een van de andere categorieën ouders behoort, valt de vader niet onder de wettelijke definitie. Hij voldoet dus ook niet aan de voorwaarden om jeugdhulp te verkrijgen. Daarom moet de aanvraag van de vader worden afgewezen. Dat is ook waartoe de Centrale Raad van Beroep beslist. Omdat de uitspraak van de rechtbank en het besluit op bezwaar worden vernietigd krijgt de vader wel de proceskosten en het griffierecht vergoed.

Noot

De Jeugdwet is een bestuursrechtelijke wet. Dat betekent dat ook de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, als iemand een verzoek doet om een voorziening voor jeugdhulp voor zichzelf, die persoon alleen daarom al als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb is aan te merken. Als die persoon vervolgens niet is aan te merken als ouder of jeugdige in de zin van de Jeugdwet, dient de aanvraag om jeugdhulp te worden afgewezen.

Ik kan het oordeel van de Centrale Raad van Beroep niet helemaal volgen. Een belanghebbende is volgens artikel 1:2 Awb degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat dit bij de vader het geval is omdat het verzoek strekt tot het verstrekken van de voorziening aan hemzelf. Vervolgens oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat hij die voorziening nooit kan krijgen omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet (want geen ouder in de zin van de Jeugdwet). Maar als de vader de voorziening nooit kan krijgen dan is hij toch geen belanghebbende?

Ik vraag me af hoe deze uitspraak zich verhoudt met vergelijkbare jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Die oordeelde in 2005 al dat iemand die een bouwvergunning aanvraagt voor een door hem te bouwen bouwwerk geen belanghebbende is als blijkt dat dit bouwwerk vanwege privaatrechtelijke belemmeringen niet door de aanvrager te verwezenlijken is.[3] Het college heeft het verzoek ten onrechte als aanvraag om een bouwvergunning in aanmerking genomen. Ook hier verzoekt iemand dus iets dat hij niet kan verwezenlijken (want privaatrechtelijke belemmering) en dus is die persoon geen belanghebbende. Deze uitspraak lijkt me veel logischer gelet op het systeem van de Algemene wet bestuursrecht.

Jeugdhulp wordt verstrekt aan de ouder (in de zin van de Jeugdwet) of aan de jeugdige, aldus artikel 1.1 Jeugdwet waaraan de Centrale Raad van Beroep refereert. Duidelijk is dat de vader zonder gezag niet behoort tot de personen aan wie jeugdhulp wordt verleend. Het moet ook gaan om hulp, verstrekt aan ouders vanwege de problemen van de jeugdige. Als die problemen of stoornissen niet bij de jeugdige spelen maar bij een opvoeder of een ander, dan hoeft het college geen voorziening op het gebied van jeugdhulp te treffen. Daarop bestaat een uitzondering: ook problemen van ouders kunnen in sommige gevallen worden aangemerkt als probleem in de zin van de Jeugdwet waarvoor een voorziening op het gebied van jeugdhulp moet worden getroffen. Dat geldt echter in de praktijk alleen voor de opvoedingsproblemen. Wanneer ouders deze problemen ervaren, kan er aanleiding zijn om jeugdhulp te verlenen. Als de vader al gezag had gehad, dan was het nog de vraag geweest of de hulp nodig was vanwege de problemen van de jeugdige. Hij wilde immers een deskundige inschakelen die hem begeleidt bij het opnieuw opstarten van de omgang. Dat lijkt meer een deskundige vanwege problemen van de vader dan vanwege problemen van de kinderen.

Uiteindelijk is de uitspraak wel te volgen in zijn resultaat. De weg ernaartoe roept vragen op.

W. Elferink


[1] Centrale Raad van Beroep 15 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1800.

[2] Rechtbank Midden-Nederland 16 september 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5467.

[3] Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 29 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT8437, inmiddels wat genuanceerd op 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.