Behoefte jeugdhulp en tarief juist vastgesteld

RB Den Haag, 13 februari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:1270. De rechtbank acht het door het college ingestelde onderzoek naar de omvang van de jeugdhulpbehoefte juist uitgevoerd. Het tarief is, gelet op de uit te voeren werkzaamheden, eveneens juist vastgesteld.

“4.4 Eisers ontvangen een pgb op grond van de Jw en kopen daarvoor jeugdzorg (PV en BG ind.) in ten behoeve van [persoon 1] bij de oudste zoon [persoon 2] . Tussen partijen is in geschil of verweerder in het kader van zijn besluitvorming voldoende en zorgvuldig onderzoek naar de jeugdhulpbehoefte van [persoon 1] heeft verricht. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat hij de oude Ciz-indicatie als vertrekpunt heeft genomen en deze in het kader van de Jw ongewijzigd heeft voortgezet, zij het dat voor de vaststelling van de hoogte van het pgb een lager uurtarief is gebruikt dan voorheen onder de AWBZ het geval was.

4.5 De rechtbank is gelet op de dossierstukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de behoefte aan jeugdhulp van [persoon 1] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder samen met eisers door het kernteam een jeugdplan heeft laten opstellen, waarin de problemen en behoeften van [persoon 1] in kaart zijn gebracht en nadere afspraken zijn vastgelegd. Eiser [eiser] heeft dit jeugdplan ondertekend. De gemaakte afspraken in het jeugdplan berusten op informatie van broer en zorgverlener [persoon 2] , alsmede op de uitkomst van een psychologisch onderzoek door Ipse de Bruggen (’t Kraaienest). De zorgbehoefte zoals opgenomen in het jeugdplan komt voorts overeen met de benodigde soort zorg zoals die blijkt uit het door eisers ingeleverde dagschema. Verder heeft verweerder de informatie uit het door eisers ingeleverde bestedingsplan meegewogen, waarin staat vermeld dat zij een pgb van € 216,- per maand (uitgaande van een uurtarief van € 9,-) aan een hulpverlener willen gaan besteden.

4.6 Het betoog van eisers dat de opsteller van het jeugdplan L. Klijn mogelijk onvoldoende expertise zou hebben ten aanzien van de medische problematiek van [persoon 1] , treft geen doel. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor de indicatiestelling in het kader van de Jw met meerdere kernteams wordt gewerkt. Die teams bestaan uit medewerkers met een relevante hoger beroepsopleiding en volgens verweerder beschikt L. Klijn over dat opleidingsniveau. Daarnaast heeft zij werkervaring bij een organisatie die zich bezig houdt met mensen met een beperking, zoals die van [persoon 1] , en staat zij ingeschreven bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ-register). De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen reden om aan de deskundigheid van L. Klijn te twijfelen voor het vaststellen van de jeugdhulpbehoefte van [persoon 1] .

4.7 Dat verweerder, zoals door eisers is betoogd, de behandelend artsen van [persoon 1] alsmede zijn huisarts niet heeft geraadpleegd, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij betrekt de rechtbank dat hiertoe geen noodzaak bestond, nu reeds voldoende medische informatie voorhanden was en bovendien tussen partijen geen verschil van inzicht bestond over de medische beperkingen van [persoon 1] .


De rechtbank stelt vast dat de geboden hulp volgens de aanwezige stukken voornamelijk
bestaat uit begeleiding bij het opstaan, toiletbezoek, douchen, tandenpoetsen, haarkammen, scheren, aankleden, ontbijt, lichaamsbeweging, leren rekenen, computerhulp, het leren boodschappen doen en het spelen van denkspellen. De rechtbank is van oordeel dat die hulp te plannen is. Gelet op het in het dossier aanwezige dagschema wordt de hulp elke dag op dezelfde tijdstippen geboden. Van onregelmatigheid is geen sprake en van andere verzwarende factoren is evenmin gebleken. De rechtbank acht een vergoeding op basis van het minimum uurloon (op 1 januari 2015: € 9,- per uur) gelet op de mate van de geboden niet-professionele hulp daarom redelijk.”

Dit bericht is geplaatst in Jeugdwet. Bookmark de permalink.