Werkt artikel 2:3a Wabo op dezelfde wijze als artikel 40 Woningwet?

ABRS 27-12-2012, LJN BY7345 Sinds de wijziging van artikel 40 van de Woningwet in 2007 is ook het in stand laten van een zonder vergunning opgericht bouwwerk verboden. Standaardjurisprudentie is dat dit verbod niet kan worden tegengeworpen aan iemand die voor 1 april 2007 eigenaar is geworden en die geen aanleiding had om te veronderstellen dat op het aangekochte perceel een bouwwerk stond dat zonder vergunning gebouwd was. Geldt die jurisprudentie nu ook voor het nieuwe artikel 2:3a van de Wabo? Ja, zegt de ABRS in deze uitspraak.

“4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, indien en voor zover voor de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de splitsing van het gebouw een bouwvergunning nodig was, [belanghebbende] overtreder is van het verbod als bedoeld in artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Weliswaar heeft hij het bouwwerk niet gebouwd, maar hij laat het wel in stand. [belanghebbende] is evenwel eerst door het per 1 april 2007 in werking getreden verbod, destijds voor het eerst geregeld in artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, overtreder geworden. Toen [belanghebbende] het pand in 1999 in eigendom verkreeg, richtte artikel 40 van de Woningwet zich, voor zover hier van belang, alleen tot degene die zonder of in afwijking van een bouwvergunning had gebouwd of daartoe de opdracht had gegeven en dat is [belanghebbende] niet.

Artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo beoogt geen ander toepassingsbereik dan artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor wijziging van de jurisprudentie over de toepassing van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, zoals onder meer weergegeven is in de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010 in zaak nr. 200901588/1/H1. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat van [belanghebbende] ten tijde van de verkrijging niet behoefde te worden verlangd dat hij onderzoek verrichtte naar de vraag of voor de bouwwerkzaamheden voor de splitsing van het pand een bouwvergunning nodig was. Dat zou anders zijn geweest indien hij ten tijde van de verkrijging concrete aanwijzingen had dat zonder of in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de enkele omstandigheid dat de woning is gesplitst, geen concrete aanwijzing als hiervoor bedoeld, oplevert, omdat dit niet zodanig bijzonder is dat reeds daarom nader onderzoek noodzakelijk was. Voorts heeft de rechtbank de gestelde strijdigheid met het bestemmingsplan “Buitengebied 1980″ terecht niet als concrete aanwijzing aangemerkt, reeds omdat het mogelijk was vrijstelling van dat bestemmingsplan te verlenen. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de rechtszekerheid zich er onder deze omstandigheden tegen verzet dat het college wegens overtreding van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo handhavend optreedt, indien voor de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de splitsing van het pand een bouwvergunning nodig was.”

Naar de volledige uitspraak

Dit bericht is geplaatst in handhaving, omgevingsrecht. Bookmark de permalink.