Last gedeeltelijk uitgevoerd, dwangsom gedeeltelijk verbeurd?

ABRS 15-1-2014, RVS:2014:32: Bij besluit van 4 mei 2011 heeft het college wederpartij onder oplegging van een dwangsom gelast de in de woning aan de locatie te Deventer aanwezige asbesthoudende materialen te saneren overeenkomstig de in het besluit genoemde voorschriften van de Bouwverordening gemeente Deventer. Het voorgaande betekent volgens het besluit dat wederpartij de saneringswerkzaamheden dient te laten uitvoeren door een bedrijf dat in het bezit is van het SC-530 certificaat. Bovendien moet wederpartij ten minste één week voorafgaande aan de aanvang van het slopen de gemeente Deventer schriftelijk op de hoogte stellen van de data en tijdstippen waarop het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, plaats zal vinden. Na sanering van de asbesthoudende materialen is wederpartij verplicht een onafhankelijk laboratorium een eindcontrole na asbestverwijdering te laten uitvoeren om te bepalen of de gesaneerde ruimtes weer veilig kunnen worden betreden. Indien niet of niet geheel is voldaan aan deze last is een dwangsom van € 25.000 ineens verschuldigd, aldus het besluit van 4 mei 2011.
Het college heeft besloten tot invordering van een bedrag van € 25.000 over te gaan omdat wederpartij, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is, niet ten minste één week voorafgaande aan de aanvang van het slopen de gemeente schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de geplande sloop. Volgens het college kan daardoor niet worden vastgesteld of de sanering van het asbesthoudende materiaal overeenkomstig de voorschriften van de Bouwverordening heeft plaatsgevonden.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college, nu wederpartij voor het overige wel aan de last heeft voldaan, aanleiding had moeten zien om het in te vorderen bedrag te matigen. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat wederpartij aan twee van de vier onderdelen van de last heeft voldaan.
In beginsel is het enkele feit dat gedeeltelijk aan de last is voldaan onvoldoende voor het oordeel dat het college geheel dan wel gedeeltelijk van invordering dient af te zien. In dit geval bestaat evenwel, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het van gedeeltelijke invordering van de dwangsom had behoren af te zien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, de last is opgelegd om te voorkomen dat wederpartij, zoals hij eerder telefonisch aan het college had medegedeeld, zelf de asbesthoudende materialen zou saneren in plaats van een gecertificeerd bedrijf dat te laten doen. Uit de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter zitting van de Afdeling is verhandeld, blijkt dat een gecertificeerd bedrijf heeft verklaard de werkzaamheden overeenkomstig de daartoe gestelde eisen te hebben uitgevoerd, dat dat bedrijf de melding heeft gedaan en dat de voorschreven eindcontrole heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande zijn de asbesthoudende materialen door een gecertificeerd bedrijf gesaneerd en is in zoverre aan het doel waarvoor de last is opgelegd, voldaan. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de last, anders dan het college betoogt, in vier onderdelen kan worden verdeeld nu de artikelen waarnaar het college in de last heeft verwezen uit verschillende gedragingen bestaan die het college grotendeels heeft overgenomen. Enkel het voorschrift dat ten minste één week voorafgaande aan de aanvang van het slopen de gemeente schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van de data en tijdstippen waarop het slopen, voor zover betrekking had op asbest, plaats zou vinden is niet nagekomen. Hierbij is niet zonder belang dat de melding wel heeft plaatsgevonden, zij het dat de daarvoor gegeven termijn is overschreden, nu deze is gedaan twee dagen vóór aanvang van de werkzaamheden in plaats van de voorschreven week.
De enkele verwijzing van het college naar de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2013 in zaak nr. 201206016/1/A1, leidt niet tot het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college ten onrechte tot invordering van het gehele bedrag is overgaan reeds omdat die situatie verschilt van de onderhavige. De uitspraak waarnaar het college verwijst, had betrekking op een last onder dwangsom waarbij was gelast om een dakopbouw te verwijderen. Een dergelijke last kan niet, zoals de onderhavige last, in verschillende gedragingen worden verdeeld.

Dit bericht is geplaatst in handhaving. Bookmark de permalink.