Beginselplicht tot handhaving en onevenredigheid 1

ABRS 21-11-2012, LJN BY3683 Is sprake van een bijzondere omstandigheid in de zin van onevenredigheid als een bouwwerk 3 centimeter te smal is uitgevoerd? ABRS: Blijkens de toelichting op artikel 2.5.17 van de bouwverordening is deze bepaling bedoeld om het ontstaan van smalle, ontoegankelijke ruimten tussen gebouwen op aangrenzende terreinen te voorkomen, omdat deze aanleiding tot hinder en vervuiling kunnen geven. De bepaling kan zowel worden nageleefd door gebouwen tegen elkaar aan te plaatsen als door een tussenruimte van meer dan een meter breed te realiseren, aldus de toelichting.
1.3. In het deskundigenbericht is vermeld dat het appartementencomplex, in plaats van de vergunde tien meter, een breedte heeft van 9,97 meter. Het appartementencomplex is daarmee 0,03 meter smaller dan aangegeven in de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen. Als gevolg hiervan is tussen de zijwand van het voorste bijgebouw en de muur van het appartementencomplex een tussenruimte ontstaan van drie à vier centimeter. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan deze bevindingen te twijfelen en citeert onder andere uit het deskundigenbericht: “Het appartementencomplex is feitelijk smaller uitgevallen dan op grond van de bouwvergunning mocht worden aangenomen. Het verschil is echter minimaal en voorstelbaar bij bouw van een gebouw tussen bestaande gebouwen in. De tussenruimte tussen de bijgebouwen van eiser en het appartementencomplex bedraagt ongeveer 3 à 4 centimeter. De ruimte is gedicht of kan op eenvoudige wijze gedicht worden waardoor er geen strijd ontstaat met artikel 2.5.17 van de bouwverordening. Eventuele tijdelijke constructieve oplossingen kunnen aangepast worden in permanente constructieve oplossingen.”
Uit de door [appellant] bij het aanvullend beroepschrift van 10 februari 2010 overgelegde foto’s blijkt dat de tussenruimte aan de bovenzijde door middel van loodslabben en aan de voor- en achterkant door middel van houten latten is dichtgemaakt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college onder deze omstandigheden in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien, omdat het belang dat artikel 2.5.17. van de bouwverordening beoogt te beschermen met behulp van deze voorzieningen is gewaarborgd.

Naar de volledige uitspraak

Dit bericht is geplaatst in handhaving. Bookmark de permalink.