Bewijslast verzending besluit

ABRS 7-5-2014, RVS:2014:1626: De hoogste bestuursrechters hanteren als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijn document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres.
Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Na heropening van het onderzoek door de Afdeling heeft het college nader toegelicht op welke wijze het besluiten neemt, voor verzending gereed maakt en verzendt. (…)
Gezien deze weergave van de gang van zaken heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de brief met het besluit op bezwaar op 29 augustus 2012 aan appellant is verzonden.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat appellant de brief met het besluit op het bezwaar heeft ontvangen. Dat het volgens appellant een feit van algemene bekendheid is dat de postbezorging gebreken vertoont, heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht voor het oordeel dat de ontvangst van de brief redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Ook de door appellant overgelegde verklaringen van postbushouders in het bedrijfsverzamelgebouw waar ook zijn advocaat is gevestigd, zijn voor dat oordeel onvoldoende. Hieruit kan immers niet worden afgeleid dat zich op of omstreeks 29 augustus 2012 problemen hebben voorgedaan met de bezorging van poststukken op het adres van de advocaat van appellant.

Dit bericht is geplaatst in bestuursprocesrecht. Bookmark de permalink.