Verklaring van derde voldoende bewijs invordering?

ABRS 08-06-2016, RVS:2016:1594, Eerder heeft de Afdeling geoordeeld dat een foto van een derde niet tot grondslag kan dienen als bewijsmiddel voor invordering van een verbeurde dwangsom. Geldt dat ook voor een verklaring van een derde? De Afdeling oordeelt dat die wel als zodanig kan dienen.

Zoals de afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:306, moet aan een invorderingsbeschikking een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de feiten ten grondslag liggen. Dat de toezichthouder van de gemeente zich mede heeft gebaseerd op verklaringen van derden, maakt in dit geval niet dat geoordeeld moet worden dat aan dat vereiste niet is voldaan. Daarbij is van belang dat de verklaringen wat betreft de lasten 6, 7, 8, 9, 13 en 14 afkomstig zijn van de bewoners van de woningen waarop deze lasten betrekking hebben en verondersteld mag worden dat zij van herstel- of onderhoudswerkzaamheden aan de door hen bewoonde woningen op de hoogte zouden zijn geweest. Voorts hebben deze bewoners er geen enkel belang bij om onjuiste verklaringen af te leggen. Bovendien volgt uit de omstandigheid dat appellant geen overleg heeft gevoerd over de wijze waarop hij aan de lasten uitvoering zou willen geven, zoals hem dat in het besluit van 16 juli 2014 is verzocht, en ook anderszins geen bereidheid heeft getoond daaraan uitvoering te zullen geven, dat de toezichthouder van de gemeente geen aanleiding had om aan de verklaringen te twijfelen. Onder deze omstandigheden wordt in het feit dat de toezichthouder zich wat betreft de lasten 4 en 5, die betrekking hebben op de woning aan locatie-c, heeft gebaseerd op verklaringen van de bewoners van de naastgelegen woningen evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de invorderingsbeschikking niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat het college onweersproken heeft gesteld dat het voor de toezichthouder niet mogelijk was zelf te onderzoeken of aan bedoelde lasten was voldaan, nu de woning niet was bewoond en hem geen toegang tot de woning is verschaft.

De conclusie is derhalve dat het college dit constateringsrapport aan de invorderingsbeschikking ten grondslag heeft mogen leggen en aldus aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de controle op 28 januari 2015 niet aan de opgelegde lasten, met uitzondering van de lasten 2, 10 en 12, gevolg was gegeven.

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, handhaving. Bookmark de permalink.