HR 3-4-2015, HR:2015:817,
Het hof heeft met juistheid overwogen dat, mede blijkens de wetgeschiedenis, op de verjaring van dwangsommen ingevolge art. 5:35 Awb de regeling van afdeling 4.4.3 Awb (art. 4:104-4:111 Awb) van toepassing is. Blijkens de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5 geciteerde passages uit de memorie van toelichting op afdeling 4.4.3 is de in die afdeling vervatte regeling van de stuitingshandelingen, omwille van de rechtszekerheid, als uitputtend bedoeld. Stuiting van de verjaring (ook) van dwangsommen kan derhalve slechts plaatsvinden op de in art. 4:105 en 4:106 Awb voorziene wijzen.
Voorts volgt uit art. 5:37 lid 1 Awb dat aan een aanmaning tot betaling van een dwangsom een beschikking van het bestuursorgaan omtrent de invordering (een invorderingsbeschikking) moet voorafgaan, waartegen bezwaar en beroep openstaat. De wet maakt aldus een duidelijk onderscheid tussen de beslissing om tot invordering over te gaan en de aanmaning als bedoeld in art. 4:112 Awb, welke laatste niet mogelijk is voordat eerstgenoemde beslissing is genomen. Zo blijkt ook uit de memorie van toelichting, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.13.