Relativiteitsvereiste en overlegverplichting 3.1.1. Bro

ABRS 16-1-2013, LJN BY8562 Betwist wordt dat in de fase van totstandkoming van het bestemmingsplan de overlegverplichting van artikel 3.1.1, eerste lid, Besluit ruimtelijke ordening is nagekomen. Het betreft een CHW zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toetst of deze grond voldoet aan het relativiteitsvereiste:

“Ingevolge artikel 1.9 van de Chw vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2 (www.raadvanstate.nl) kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 van de Chw de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
Daargelaten de vraag of in onderhavig geval de verplichting tot overleg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro is geschonden, overweegt de Afdeling dat deze bepaling kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van TT Hotel Vastgoed, zodat artikel 1.9 van de Chw in zoverre aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.”

Naar de volledige uitspraak

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, omgevingsrecht. Bookmark de permalink.