Ondanks gerechtvaardigd vertrouwen geen nakoming

ABRS 4-6-2014, RVS:2014:2004 Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Met de brief van 4 april 2012, verzonden op 10 april 2012, waarin het college aan appellant heeft medegedeeld dat het in zijn vergadering van 27 maart 2012 heeft besloten om het tuinhuis op het perceel te gedogen en derhalve van handhavend optreden daartegen af te zien, heeft het college bij appellant het gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt dat van handhavend optreden zou worden afgezien.
Het vertrouwensbeginsel strekt echter niet zo ver dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden nagekomen. Er kunnen belangen aanwezig zijn die zwaarder wegen dan het belang van appellant en het honoreren van het bij hem opgewekt vertrouwen. In dit geval is dat aan de orde. Het tuinhuis is gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en er bestaat geen concreet zicht op legalisering daarvan. Het algemeen belang is in zoverre gediend bij handhavend optreden. Voorts heeft het college appellant reeds kort na verzending van de brief van 4 april 2012, namelijk bij brief van 8 mei 2012, aan hem verzonden op 16 mei 2012, bericht dat het terugkomt op zijn gedoogbesluit en voornemens is hem een last onder dwangsom op te leggen. Volgens het college berustte dat voornemen op gewijzigd inzicht na reacties uit de raad van Meerssen op het gedoogbesluit. Het heeft in dat verband gesteld dat zijn besluit om het tuinhuis te gedogen niet in overeenstemming is met het Integraal Handhavingsbeleid gemeente Meerssen 2012-2016, dat de raad op 15 maart 2012 heeft vastgesteld. Verder is van belang dat appellant als gevolg van het gedoogbesluit voorafgaand aan de ontvangst van de brief van 8 mei 2012 geen handelingen heeft verricht of nagelaten, waardoor hij nadeel of schade heeft geleden. Gelet hierop bestaat, anders dan appellant stelt, geen grond voor het oordeel dat het college niet mocht terugkomen op zijn gedoogbesluit zonder hem een financiële tegemoetkoming te verstrekken. De uitspraak van 28 november 2012, in zaak nr. 201203013/1/A1, waarnaar appellant in dit verband heeft verwezen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat in die zaak de belanghebbende naar aanleiding van een besluit om niet handhavend op te treden wel kosten had gemaakt.

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, handhaving, omgevingsrecht. Bookmark de permalink.