Nieuwe gronden tegen oordeel in tussenuitspraak

ABRS 13-4-2016, RVS:2016:997
Zoals hiervoor […] is overwogen kan behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet worden terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde. Dat de raad in de tussenuitspraak in de gelegenheid is gesteld het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, betekent niet dat appellant 1 na de tussenuitspraak in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn beroepschrift op punten waarover in de tussenuitspraak een eindoordeel is gegeven nader te onderbouwen. De Afdeling heeft gebruik gemaakt van de in de artikelen 8:51a en 8:80a van de Awb gegeven mogelijkheid om bij tussenuitspraak toepassing te geven aan de bestuurlijke lus. Met de bestuurlijke lus wordt beoogd binnen een redelijke termijn tot een definitieve beslechting van het geschil te komen. De wetgever heeft het belang van een finale geschilbeslechting onderkend en de bestuursrechter in artikel 8:41a van de Awb opgedragen daaraan zoveel mogelijk bij te dragen. Zonder toepassing van de bestuurlijke lus zou de raad na de enkele vernietiging van het plan door de Afdeling een nieuw besluit kunnen nemen met herstel van het geconstateerde gebrek, waartegen beroep zou kunnen worden ingesteld. Op die manier kent de beslechting van het geschil echter een langer tijdsverloop. In het kader van de toepassing van de bestuurlijke lus kunnen in de tussenuitspraak eindbeslissingen worden gegeven, zoals de Afdeling ten aanzien van de beroepsgrond over artikel 16, eerste lid, onder c, van de PRV heeft gedaan. Gelet op de rechtszekerheid van de bij het geschil betrokken partijen en de efficiënte en finale geschilbeslechting past het in beginsel niet dat beroepsgronden die in de tussenuitspraak zijn verworpen nadien opnieuw worden beoordeeld. Daarmee zou immers het gezag van de tussenuitspraak op dit punt worden miskend en het doel van de bestuurlijke lus worden ondermijnd. Voor zover appellant 1 heeft betoogd dat hij ongelijk wordt behandeld, overweegt de Afdeling dat ook de raad in beginsel is gehouden aan eindbeslissingen in de tussenuitspraak met betrekking tot het constateerde gebrek in het bestreden besluit. Van een ongelijke behandeling is derhalve geen sprake. Dat de raad de gelegenheid krijgt een gebrek in het bestreden besluit te herstellen is inherent aan de bestuurlijke lus.

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, bestuursprocesrecht. Bookmark de permalink.