ABRS 4-2-2015, RVS:2015:235
Vast staat dat appellante op 15 oktober 2012 een intentieovereenkomst heeft gesloten met onder meer de gemeente over de ontwikkeling en realisering van het plangebied. Daarnaast heeft zij blijkens het verhandelde ter zitting een overeenkomst gesloten met de grondeigenaar om hun gronden in het plangebied te verwerven. De Afdeling is van oordeel dat appellante onder deze omstandigheden een rechtstreeks en actueel belang heeft als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en belanghebbende is bij de vaststelling van het bestemmingsplan, nu er een reële mogelijkheid bestaat dat zij door het plan in haar belangen kan worden geschaad.
De Afdeling ziet zich voorts voor de vraag gesteld of appellante belanghebbende is bij de vaststelling van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 8.2, vierde lid, van de Wro. (…) De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bedoelde intentieovereenkomst geen grondexploitatieovereenkomst is als bedoeld in artikel 8.2, vierde lid, van de Wro. Nu in deze bepaling echter is bepaald dat elk geval degene die een exploitatieovereenkomst heeft gesloten of eigenaar is van gronden in het exploitatieplangebied belanghebbende is staat deze bepaling er niet aan in de weg om appellante als belanghebbende bij het exploitatieplan aan te merken op basis van de intentieovereenkomst waaruit volgt dat onder meer appellante het gebied zal ontwikkelen en met het verhaal van de kosten op grond van het exploitatieplan zal worden geconfronteerd.
Gelet op het voorgaande is appellante bij de vaststelling van het bestemmingsplan en het exploitatieplan belanghebbende en is haar beroep ontvankelijk.