ABRS 16-10-2013, RVS:2013:1564, als de wet niet anders bepaalt, dient een besluit genomen te worden binnen een redelijke termijn. Artikel 4:13 Awb bepaalt dat die in ieder geval voorbij is na 8 weken. Kan die termijn verlengd worden? De Afdeling vindt in deze uitspraak van wel.
“Vooropgesteld wordt dat de Afdeling het betoog van appellanten niet volgt dat alleen een redelijke termijn als bedoeld in art. 4:14 lid 3 Awb kan worden bepaald in de gevallen die in art. 4:15 Awb worden genoemd. Art. 4:15 Awb heeft betrekking op opschorting van de beslistermijn, welke eerst aan de orde is nadat met toepassing van de art. 4:13 en 4:14 Awb is bepaald van welke beslistermijn wordt uitgegaan. In deze zaak is opschorting van de beslistermijn niet aan de orde.
Appellanten hebben de staatssecretaris op 27 januari 2011 verzocht om handhaving van de Verordening, die passagiers compensatie biedt bij langdurige vertraging van vluchten. Aangezien een wettelijke termijn ontbreekt waarbinnen de staatssecretaris een beschikking diende te geven, moest de staatssecretaris ingevolge art. 4:13 lid 2, gelezen in verbinding met artikel 4:14 lid 3 Awb binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking geven, dan wel, in geval een beschikking niet binnen acht weken gegeven kon worden, binnen acht weken meedelen binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. De brief van 3 februari 2011 bevat een dergelijke mededeling. In deze brief is vermeld dat de behandeling van het verzoek om handhaving zes maanden of langer kan duren. De staatssecretaris heeft dit medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om handhaving, aangezien het verzoek op 1 februari 2011 door de staatssecretaris is ontvangen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de brief van 3 februari 2011 een mededeling bevat in de zin van art. 4:14 lid 3 Awb. Dit brengt met zich dat nu de termijn van zes maanden op 1 februari 2011 een aanvang had genomen, de staatssecretaris tot en met 1 augustus 2011 een besluit kon nemen op het verzoek om handhaving. Hieruit volgt dat appellanten de staatssecretaris op 1 juli 2011 prematuur in gebreke hebben gesteld, aangezien de termijnstelling eerst op 1 augustus 2011 was verstreken. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat op grond van een prematuur ingediende ingebrekestelling geen verplichting tot het betalen van dwangsommen bestaat.”