Is door bestuursorgaan verbeurde dwangsom inkomen in de Wwb?

CRvB 18-3-2014, CRvB:2014:1015. Betreft een te laat genomen besluit op aanvraag Wwb. Moet bestuursorgaan bij toekennen Awb uitkering rekening houden met de dwangsom?
CRvB: Anders dan het college heeft betoogd, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb niet is aan te merken als inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de WWB. Naar haar aard valt een dwangsom, die bedoeld is om het bestuursorgaan tot voortvarende besluitvorming te prikkelen, dan ook niet gelijk te stellen met inkomen uit of in verband met arbeid of vermogen. Dat een ouderlijke bijdrage of kasstortingen wel als inkomen kunnen worden aangemerkt, maakt dit niet anders. Een ouderlijke bijdrage is naar haar aard gelijk te stellen met inkomen, aangezien het daarbij gaat om een periodieke bijdrage ter voorziening in het levensonderhoud net zoals bij inkomen uit of in verband met arbeid het geval is. Kasstortingen kunnen als inkomen van een betrokkene worden aangemerkt over de maanden waarin de stortingen hebben plaatsgevonden in het geval de herkomst van die stortingen onduidelijk is en een betrokkene deze kan aanwenden voor de voorziening in zijn levensonderhoud. Dergelijke kasstortingen onderscheiden zich in die zin dan ook van een dwangsom dat daarbij de inkomstenbron onduidelijk is. (…) De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb moet worden aangemerkt als vermogen in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. De dwangsom van € 1.260,- is aan betrokkene betaalbaar gesteld en heeft betrekking op de periode van 9 mei 2011 tot en met 19 juni 2011, over welke periode het college betrokkene algemene bijstand heeft verleend. In het tweede lid van artikel 34 van de WWB is de dwangsom niet van het vermogen uitgezonderd. Tussen partijen is niet in geschil dat de toegekende dwangsom er niet toe heeft geleid dat betrokkene is gaan beschikken over een vermogen dat de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen overschrijdt. Deze dwangsom staat daarom aan een ongewijzigde voortzetting van de bijstand aan betrokkene niet in de weg.

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht. Bookmark de permalink.