Aanvraag voor met bestemmingsplan strijdig gebruik verscholen in bezwaarschrift; van rechtswege verleende vergunning

ABRS 20-2-2013 LJN BZ1684 B en w van Putten leggen een last onder dwangsom op in verband met het gebruik van een pand als tweede bedrijfswoning. In het bezwaar hiertegen meldt betrokkene: “Voor zover derhalve sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik moet daar ingevolge artikel 32 lid 2 vrijstelling voor gegeven worden. Voor zover het college daar niet ambtshalve toe gehouden is dient het college dit schrijven als een aanvraag daartoe te zien.” Is dit een aanvraag voor een omgevingsvergunning? De ABRS oordeelt van wel:

“3.2. De hiervoor onder 2. weergegeven mededeling in het bezwaarschrift van 21 september 2011 is een duidelijk verzoek van een belanghebbende aan het bevoegd gezag een besluit te nemen om het strijdige gebruik op te heffen. Nu het college [appellant sub 1] in het besluit van 25 augustus 2011 heeft gewezen op de mogelijkheid om een aanvraag om vrijstelling in te dienen voor een tweede bedrijfswoning op het perceel, had het college erop bedachtzaam moeten zijn dat het bezwaarschrift van [appellant sub 1] tegen dat besluit een dergelijke aanvraag zou bevatten. Het heeft de mededeling in het bezwaarschrift onder deze omstandigheden ten onrechte niet als een aanvraag om het nemen van een besluit aangemerkt.
Dat [appellant sub 1] het indienen van de aanvraag in het bezwaarschrift afhankelijk heeft gesteld van de uitkomst van de beslissing op zijn bezwaarschrift maakt dat in dit geval niet anders. Die specifieke voorwaarde heeft uitsluitend tot strekking het in bezwaar gedane beroep op het ontbreken van strijd met het bestemmingsplan niet prijs te geven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de aanvraag om vrijstelling als bedoeld in dat bezwaarschrift, gelet op artikel 1.7a van de Invoeringswet, als een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo moet worden beschouwd.
De enkele omstandigheid dat [appellant sub 1] niet het formulier heeft gebruikt als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, betekent niet dat geen sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning. Het college heeft [appellant sub 1] niet in de gelegenheid gesteld alsnog het vorenbedoelde formulier in te vullen en, voor zover het anderszins om een onvolledige aanvraag zou gaan, deze aan te vullen als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Nu het college dat niet heeft gedaan, had het de aanvraag in behandeling moeten nemen.”

Vervolgens oordeelt de Afdeling dat de vergunning van rechtswege is verleend door verloop van de beslistermijn:

“5.1. [appellant sub 1] heeft om vrijstelling verzocht van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de voorschriften daarvan. Gelet op artikel 1.7a van de Invoeringswet Wabo, moet dit verzoek als een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1o, van de Wabo worden gezien.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is afdeling 3.4 van de Awb niet van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op deze aanvraag om omgevingsvergunning. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is deze afdeling van toepassing, indien slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3ยบ, of artikel 2.12, tweede lid, hetgeen hier niet het geval is.
Het college heeft niet binnen de termijn van acht weken na ontvangst op de aanvraag van 21 september 2011 beslist. Het college heeft de beslistermijn ook niet tijdig verlengd. Aangezien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is, gelet op artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Na afloop van de beslistermijn bestaat geen mogelijkheid meer om te besluiten of aan de vereisten van artikel 32, tweede lid, van de planvoorschriften wordt voldaan, hetgeen de rechtbank niet heeft onderkend.”

Naar de volledige uitspraak

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, omgevingsrecht. Bookmark de permalink.