ABRS 5-2-2014, RVS:2014:328: Betreft strijdig gebruik van een perceel als slachterij. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat handhavend optreden onevenredig is vanwege de in het besluit van 27 oktober 2011 opgenomen begunstigingstermijn van 12,5 uur, nu appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onmogelijk was het gewraakte gebruik van het perceel te beëindigen binnen deze door het college gestelde termijn. Voorts heeft de rechtbank daarbij terecht de door het college aan appellante verzonden brieven van 9 december 2010, 22 augustus 2011 en 21 september 2011 betrokken. Bij brief van 9 december 2010 heeft het college appellante te kennen gegeven dat het de situatie op het perceel in strijd met het bestemmingsplan acht en is haar verzocht een plan van aanpak in te dienen over de op het perceel te verrichten activiteiten, waarbij het college als uitgangspunt neemt dat geen strijdigheden mogen voorkomen. In de brief van 22 augustus 2011 is appellante nogmaals verzocht een plan van aanpak in te dienen en bij brief van 21 september 2011 is zij er door het college nogmaals op geattendeerd dat de beoogde activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat, wanneer mocht blijken dat er strijdigheden voorkomen, hiertegen handhavend zal worden opgetreden. Het betoog van appellante dat de in het besluit van 27 oktober 2011 opgenomen begunstigingstermijn in strijd is met het fair-play-beginsel, omdat hij daardoor niet in de gelegenheid is geweest een verzoek om voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter in te dienen faalt evenzeer, nu een begunstigingstermijn er slechts toe dient de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Fair playbeginsel en begunstigingstermijn van 12,5 uur
Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, handhaving, omgevingsrecht. Bookmark de permalink.