ABRS 25-4-2016, RVS:2016:1142
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 22 juli 2015 in zaak nr. 201406677/1/A1, dient, gelet op hetgeen in de memorie van toelichting is weergegeven, uit het oogpunt van rechtszekerheid voor de aangeschrevene uit een aanmaning onmiskenbaar te blijken dat ingeval niet wordt betaald na afloop van de daarin vermelde betalingstermijn dwanginvordering zal volgen. Het standpunt van het college, onder verwijzing naar eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014 dat deze waarschuwing geen constitutief vereiste is, wordt derhalve niet gevolgd. Daarbij merkt de Afdeling nog op dat de in voormelde uitspraak aan de orde zijnde brief een aanmaning inhield die mede de waarschuwing als bedoeld in 4:112, derde lid, van de Awb bevatte, zodat in die zaak aan dat vereiste was voldaan. Het hiervoor onder 2 weergegeven antwoord van de ministers waarnaar het college heeft verwezen, kan er niet aan afdoen dat in een aanmaning als bedoeld in art. 4:112 van de Awb de in het derde lid van dat artikel omschreven waarschuwing opgenomen dient te zijn. Nu deze in de aan wederpartij gerichte brief van 21 november 2013 ontbreekt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat deze brief niet kan worden aangemerkt als een aanmaning in de zin van voormeld artikel.
Eisen aan aanmaning bij invordering
Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, handhaving, omgevingsrecht. Bookmark de permalink.