Einde subsidie buiten macht bestuursorgaan

ABRS 8-10-2014, RVS:2014:3649
De Afdeling beantwoordt hier de vraag welke inspanning van het bestuursorgaan kan worden gevergd bij beëdiging van een subsidierelatie als gevolg van wijziging van wetgeving die niet in de macht van het bestuursorgaan zelf ligt. Concreet heeft het college van gedeputeerde staten het bureau jeugdzorg geïnformeerd over de stelselwijziging jeugdzorg en aangekondigd dat de subsidie een jaar later zal eindigen. De Afdeling overweegt: “Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient de redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb ertoe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen. (…) In het onderhavig geval is de beëindiging van de subsidierelatie niet het gevolg van een beleidskeuze van het college, maar van de keuze van de regering om het stelsel van jeugdzorg te herzien en alle taken en verantwoordelijkheden voor de jeugdzorg in één keer te decentraliseren naar gemeenten, zonder daarbij in de Jeugdwet een overgangsregeling te treffen. Deze stelselwijziging en de daarmee gepaard gaande beëindiging van de subsidierelatie tussen het college en de stichting liggen derhalve buiten de macht van het college. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de stichting geen of onvoldoende substantiële maatregelen kan treffen om de gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen, omdat zij tot 1 januari 2015 een wettelijke taak heeft en voorts niet geheel duidelijk is welke werkzaamheden — naast de in de Jeugdwet geregelde taken — haar na 1 januari 2015 zullen worden toebedeeld, zodat niet duidelijk is op welke wijze de gevolgen van de beëindiging kunnen worden ondervangen. In die situatie vergt het in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb bepaalde niet meer van het college dan dat het de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht door tijdig de stelselwijziging aan te kondigen en zich in overleg met de bij de stelselwijziging betrokken instanties in te spannen een aanvaardbare overgangssituatie voor de stichting te realiseren.”

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht. Bookmark de permalink.