CRvB 15-9-2015, CRVB:2015:3175: Op 10 mei 2013 heeft appellante drie afzonderlijke, aan haar gerichte en geadresseerde en ongedateerde brieven (brieven) ontvangen. Deze brieven zijn vervaardigd op briefpapier van de gemeente Rotterdam, kennen als onderwerp “Bijzondere bijstand afwijzen” en bevatten de zinsnede “Wij wijzen de aanvraag af om de volgende reden(en)”. De brieven zijn ondertekend namens het college door [naam] , Concerndirecteur Werk en Inkomen. Als juridische grondslag is aangewezen artikel 35 van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante heeft tegen de brieven bezwaar gemaakt, voor zover zij als besluiten zijn aan te merken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank heeft de brieven terecht als besluiten aangemerkt. Onmiskenbaar volgt uit de brieven dat deze zijn uitgegaan van het college en dat het college met deze brieven beoogd heeft de aanvraag van appellante af te wijzen en daarmee dus een besluit te nemen. Onbestreden is voorts dat de brieven namens het college zijn ondertekend door een tot het nemen van een beslissing op aanvragen op grond van de WWB bevoegde medewerker van de gemeente. Het enkele gegeven dat de brieven niet zijn voorzien van een datum, en dat op de plaats van de datum staat “concept” maakt dit niet anders, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Geen bepaling van de Awb of de WWB stelt als constitutieve eis voor een besluit dat het gedagtekend is. Anders dan appellante stelt is het ook niet vereist in verband met de werking van het besluit en de aanvang van de termijn van rechtsmiddelen daartegen. Daarvoor is immers de datum van bekendmaking van belang.
4.1.2. Dat de brieven nadien zijn vervangen door de besluiten van 11 juli 2013 maakt evenmin dat de brieven geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn. Een bestuursorgaan kan immers bij aanvragen als deze niet de bevoegdheid worden ontzegd om een afwijzend besluit, of daartegen bezwaar is gemaakt of niet, te vervangen door een inwilligend besluit. In dit verband kan worden gewezen op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, waarin is bepaald dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben, en naar het voorheen geldende artikel 6:18 van de Awb.