Beslissing op verzoek om aansluiting op de riolering besluit?

ABRS 10-7-2013, ECLI:NL:RVS:2013:245 , Beslissing aansluiting op riool besluit? de Afdeling vindt dat sprake is van een feitelijke handeling.

Appellant heeft het college bij e-mailberichten van 12 en 13 februari 2012 verzocht een aansluiting van zijn perceel op het gemeentelijk riool te realiseren en daartoe een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb te nemen. Het college heeft bij brief van 10 april 2012 te kennen gegeven geen besluit te kunnen nemen. Volgens het college gaat het hier slechts om een verzoek om een feitelijke handeling en is er geen publiekrechtelijke bepaling aan te wijzen op grond waarvan het een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan nemen op het verzoek van appellant. Bij brief van 16 april 2012 heeft appellant het college in gebreke gesteld tijdig een besluit te nemen. Appellant heeft tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek beroep ingesteld.
Een verzoek van een belanghebbende kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, indien het bestuursorgaan is verzocht om een schriftelijke beslissing, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, te nemen. Het college beschikt ter zake van het aansluiten van het perceel op het gemeentelijke riool niet over een bevoegdheid tot het nemen van een op rechtsgevolg gerichte beslissing en heeft derhalve geen bevoegdheid tot het nemen van een besluit. Ook de door appellant genoemde Verordening rioolheffing 2012 geeft die bevoegdheid niet. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het college ter zake geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kon nemen en dat de verzoeken van appellant van 12 en 13 februari 2012 geen aanvraag zijn als bedoeld in het derde lid van dat artikel. Dat appellant wel beoogd heeft dat een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zou worden genomen, doet er niet aan af dat een publiekrechtelijke grondslag daarvoor ontbreekt en leidt derhalve niet tot een ander oordeel. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel leidt, wat daar ook van zij, om dezelfde reden evenmin tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande doet zich hier niet een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit voor. Nu ingevolge artikel 8:1 van de Awb uitsluitend beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat zij onbevoegd was van het beroep kennis te nemen.

Naar de volledige uitspraak

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht. Bookmark de permalink.