Belang derde bij invordering dwangsom als aan last is voldaan

ABRS 28-10-2015, RVS:2015:3300: De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat appellant geen rechtens te beschermen belang heeft bij een oordeel over het besluit van 26 augustus 2014, nu op 10 maart 2014 tijdens een namens het college uitgevoerde controle is geconstateerd dat de in de last genoemde overtreding is beëindigd. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft partij op 9 maart 2014 de fundering van de in geding zijnde paardenstal verwijderd. De beëindiging van de overtreding op de genoemde datum wordt door appellant niet betwist. Het belang dat de derde, in dit geval appellant, heeft bij het nemen van de invorderingsbeschikking is afgeleid van het belang dat hij heeft bij het voorkomen of beëindigen van de overtreding waarvoor de last is opgelegd. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat artikel 5:37, tweede lid, van de Awb de verzoeker om handhaving een rechtsmiddel geeft teneinde ongedaanmaking van de overtreding te waarborgen. In dit geval is, nu de overtreding vóór het nemen van het besluit van 26 augustus 2014 geheel en definitief is beëindigd en er geen reële kans op herhaling van de overtreding bestaat, het met de last onder dwangsom beoogde doel bereikt en kan een voortzetting van de procedure voor appellant niet tot verdergaande resultaten leiden. Dat pas aan de last is voldaan na ommekomst van de begunstigingstermijn doet daar niet aan af. Dat appellant het college vóór de beëindiging van de overtreding heeft verzocht om tot invordering over te gaan maakt het voorgaande niet anders, nu het processuele belang wordt beoordeeld naar de stand van zaken op het moment van de uitspraak.

Noot: zie ook: ABRS 19-9-2012 RVS:2012:BX7685 bij invordering door b en w nadat de overtreder, na einde begunstigingstermijn, aan de last voldoet.

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht, handhaving. Bookmark de permalink.