Aard van de dwangsombeschikking van 4:18 Awb

ABRS 16-4-2014, RVS:2014:1290: Uit de tekst van art. 4:17 lid 1 van de Awb volgt dat deze bepaling van toepassing is indien het bestuursorgaan niet tijdig een beschikking op aanvraag geeft. Deze bepaling is ingevolge art. 7:14 van de Awb ook van toepassing op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 4:17 van de Awb volgt dat deze bepaling echter niet van toepassing is op besluiten van algemene strekking of ambtshalve beschikkingen, tenzij in een bijzondere wet anderszins is bepaald (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 7). De in art. 4:18 van de Awb bedoelde beschikking ter vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom dient het bestuursorgaan eigener beweging vast te stellen (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 15). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormelde bepalingen volgt dat de ingebrekestelling is bedoeld om het bestuursorgaan aan te sporen om alsnog binnen een termijn van twee weken een besluit te nemen en aldus de dwangsomregeling als het ware te activeren. Er zijn echter geen aanknopingspunten dat de wetgever heeft beoogd om de ingebrekestelling om die reden aan te merken als een aanvraag in de zin van art. 4:17 lid 1 Awb. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat onder deze omstandigheden het nemen van een dwangsombesluit geen beschikking op aanvraag in de zin van art. 4:17 lid 1 Awb is en de staatssecretaris dientengevolge niet krachtens die bepaling een dwangsom kan verbeuren wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit. Tegen het uitblijven van zodanig besluit kan, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen, ingevolge art. 6:2, aanhef en onder b, gelezen in verbinding met de art. 6:12, lid 2 en 7:1 lid 1 aanhef en onder f, Awb, beroep worden ingesteld bij de rechter (Kamerstukken II 2005/06, 29 934, nr. 8, p. 7). Alvorens zodanig beroep kan worden ingesteld, dienen er in ieder geval twee weken te zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke is gesteld overeenkomstig art. 6:12 lid 2 Awb. De ingebrekestelling van 13 december 2011 dient te worden aangemerkt als zodanige ingebrekestelling. Het was aan appellanten om twee weken na die ingebrekestelling desgewenst bij de rechter beroep in te stellen. Appellanten kunnen derhalve niet worden gevolgd in hun betoog dat de staatssecretaris de ingebrekestelling van 13 december 2011 aan de rechter had moeten doorzenden om te worden behandeld als beroepschrift.

Dit bericht is geplaatst in algemeen bestuursrecht. Bookmark de permalink.